HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1140
Een incidentele vordering moet worden toegelicht bij het instellen daarvan. De mogelijkheid van een reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal biedt geen gelegenheid voor een (nadere) toelichting. Voorwaarde voor toewijzing van een vordering tot zekerheidstelling is dat het belang van degene die daarom vraagt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij het achterwege blijven ervan (vgl. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 (Newbay / Staat)).
Afwikkeling van samenlevingsovereenkomst
In deze procedure strijden de man en de vrouw over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun samenlevingsovereenkomst. In eerste aanleg is de gemeenschappelijke woning aan de man toebedeeld en werd hij veroordeeld om de overwaarde van de woning aan de vrouw te vergoeden, onder aftrek van een door de vrouw aan de man verschuldigd bedrag. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De man heeft hoger beroep ingesteld en heeft daarbij op de voet van art. 351 Rv schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad gevorderd. Dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft de verdeling onder nader omschreven opschortende voorwaarden opnieuw vastgesteld en bepaald dat na verrekening nog een vordering van de vrouw op de man resteert van € 49.365,–. Het hof heeft verder bepaald dat voor het geval de voorwaarden vervuld worden, de gemeenschappelijke woning zal worden verkocht. Ook dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Vordering tot zekerheidstelling in cassatie
De man heeft cassatieberoep ingesteld en heeft een incidentele vordering tot zekerheidstelling ingesteld (art. 415 jo. art. 235 Rv). De toelichting op dit verzoek luidde:
“gelet op het restitutierisico en de afweging van belangen van partijen, waarbij van belang is dat [de man] dreigt de door hem met zijn kinderen bewoonde woning te moeten verkopen en daardoor nog verder in het financiële slop te geraken.”
De vrouw heeft zich tegen de incidentele vordering verweerd, enerzijds stellende dat de man zijn vordering niet heeft toelicht en anderzijds dat zekerheidstelling niet aan de orde kan zijn omdat sprake is van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak die op tegenspraak is gewezen en een evidente misslag niet is gesteld of gebleken.
De man heeft daarna ter rolle van 9 januari 2015 een nadere toelichting gegeven op de vordering tot zekerheidsstelling. Omdat A-G Vlas in zijn conclusie daarmee geen rekening leek te hebben gehouden, stuurde de man de stukken ook als bijlage mee met de Borgersbrief die hij in reactie op de conclusie schreef. Het mocht hem niet baten, want (ook) de Hoge Raad laat deze stukken buiten beschouwing. De nadere toelichting is namelijk tardief:
“4.2 Een incidentele vordering moet worden toegelicht bij het instellen daarvan (art. 415 in verbinding met art. 208 lid 1 Rv). De door de man genoemde roldatum waarop hij zijn toelichting zou hebben gegeven, diende tot het fourneren van stukken in het incident. Aan de man is noch toen, noch eerder gelegenheid gegeven zijn incidentele vordering nader toe te lichten. Ook de mogelijkheid van een reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal bood daartoe geen gelegenheid (vgl. HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3299, NJ 2008/123, rov. 2.2).”
De Hoge Raad herhaalt vervolgens de maatstaf die in het arrest Newbay/Staat werd gegeven: voorwaarde voor toewijzing van de vordering tot zekerheidstelling is dat de man belang heeft bij zekerheidstelling en dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij het achterwege blijven ervan. Anders dan door de vrouw bepleit kan een vordering tot zekerheidstelling niet slechts worden toegewezen als de bestreden uitspraak een evidente misslag bevat (al kan dat wel een omstandigheid zijn die meeweegt in de belangenafweging). Omdat het belang van de man in de cassatiedagvaarding onvoldoende is toegelicht (en de nadere toelichting dus buiten beschouwing blijft) kan de Hoge Raad deze afweging echter niet maken en dus wijst de Hoge Raad de vordering af.