HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1874
Aan facturen die in rechte zijn bekendgemaakt in de zin van art. 3:41 lid 2 Awb en waartegen vervolgens geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen zijn ingesteld, komt formele rechtskracht toe. Dat geldt ook voor zover deze facturen geen toereikende juridische grondslag zouden hebben.
Achtergrond
Verweerder in cassatie heeft verschillende jaren thuiszorg ontvangen in de vorm van huishoudelijke hulp. Daarvoor zijn door het CAK facturen uitgeschreven tot een bedrag van in totaal ongeveer €4.000,-. De facturen zijn door verweerder niet betaald. Het CAK vordert in deze civiele procedure betaling van de facturen. De kantonrechter heeft verweerder veroordeeld tot betaling, maar het hof heeft dit vonnis in hoger beroep vernietigd.
Hof: facturen hebben ontoereikende grondslag
Het hof heeft daartoe overwogen dat verweerders verplichting tot betaling voortvloeit uit de combinatie van de vaststelling van de maximale periodebijdrage en de vaststelling van het periodebedrag. De facturen en vaststellingen van de maximale periodebijdragen moeten worden aangemerkt als beschikkingen in de zin van de Awb. Verweerder ontkent weliswaar de facturen te hebben ontvangen, maar het hof beschouwt de overlegging daarvan in rechte als een geschikte wijze van bekendmaking in de zin van artikel 3:41 lid 2 Awb ten aanzien van personen die in het geding zijn verschenen. Tot zover heeft het hof het bij het juiste eind.
Het gaat echter mis op het moment dat het hof overweegt dat niet alle relevante beschikkingen in het geding zijn overgelegd. Er zijn wel facturen overgelegd, maar de jaarlijkse beschikkingen tot vaststelling van de maximale periodebijdrage over 2005-2008 zijn niet overgelegd. Deze vaststellingen zijn dus niet bekendgemaakt, bij gebreke waarvan zij volgens het hof ingevolge art. 3:40 Awb niet in werking zijn getreden. Dat leidt volgens het hof tot de conclusie dat de facturen (die wel zijn overgelegd) over deze jaren geen toereikende grondslag hebben, zodat de vordering van het CAK wordt afgewezen.
Hoge Raad: facturen hebben formele rechtskracht
Het CAK heeft dat oordeel met succes in cassatie bestreden en heeft betoogd dat aan deze facturen formele rechtskracht toekomt, ondanks het feit dat geen sprake is van een vaststelling van de maximale periodebijdrage. De Hoge Raad overweegt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:233, eerder besproken op cassatieblog), dat de facturen over deze jaren hebben te gelden als besluiten in de zin van de Awb. Dit houdt verband met de omstandigheid dat daarin is vastgesteld dat in een bepaalde periode hulp of zorg op voet van de AWBZ of de Wmo is genoten, waarbij tevens de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage is vastgesteld. Het hof heeft miskend dat deze besluiten (de facturen) formele rechtskracht hebben gekregen nu 1) zij door overlegging in rechte zijn bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 lid 2 Awb en 2) verweerder niet heeft aangevoerd dat hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen die facturen. Dit oordeel is in lijn met de conclusie van A-G Keus, die over het arrest van het hof (onder meer) overwoog (2.9):
“Nu het hof in rov. 3.11 ten aanzien van de facturen die betrekking hebben op het jaar 2009 wel formele rechtskracht heeft aangenomen, ligt het, mede gelet het uitdrukkelijke beroep van het CAK op de formele rechtskracht van de litigieuze facturen, niet voor de hand dat het hof ten aanzien van de facturen over de jaren 2005-2008 überhaupt aan het beginsel van formele rechtskracht heeft voorbijgezien. Wel heeft het hof zich mijns inziens niet ten volle rekenschap van de betekenis van de formele rechtskracht gegeven. Het hof heeft immers miskend dat de formele rechtskracht van de betrokken facturen impliceerde dat de burgerlijke rechter van de geldigheid van die facturen en dus mede van een toereikende juridische grondslag van die facturen had uit te gaan, óók als – hetgeen overigens slechts ter beoordeling van de bestuursrechter staat – juist zou zijn dat de geldigheid van een besluit (factuur) waarbij de te betalen eigen bijdrage per periode concreet wordt vastgesteld, mede van een voorafgaande en separate vaststelling van de maximale eigen periodebijdrage bij beschikking afhankelijk is. In die zin heeft het hof de formele rechtskracht van de facturen over de jaren 2005-2008 inderdaad miskend.”
De A-G heeft overigens nog overwogen dat de wet geen steun biedt voor het oordeel van het hof dat voor de invordering van de verschuldigde eigen bijdrage noodzakelijk was dat de maximale periodebijdrage bij voorafgaande separate beschikking zou zijn vastgesteld. Nu de klacht over de formele rechtskracht van de facturen reeds slaagt, heeft de Hoge Raad behandeling van de tegen het oordeel over de maximale periodebijdrage gerichte klachten achterwege gelaten. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.
Het CAK werd in deze zaak bijgestaan door Martijn Scheltema en de auteur.