HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:772
Beantwoording prejudiciële vraag. De invoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, in combinatie met de daarbij opgelegde taakstelling/budgetkorting aan de gemeenten van 15% over de jaren 2015-2017, is te beschouwen als een door het ministerie van VWS en/of het ministerie van V&J opgelegde bezuinigings- en/of saneringsmaatregel als bedoeld in de cao Jeugdzorg.
Achtergrond van de zaak
De werknemers in deze zaak waren in dienst bij Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, welke stichting lid is van de branchevereniging Jeugdzorg Nederland. FNV heeft met deze branchevereniging de cao Jeugdzorg 2014-2015, de cao Jeugdzorg 2015-2016 en de cao Jeugdzorg 2016 gesloten. Deze cao’s bevatten onder meer een tweetal wachtgeldregelingen. Afhankelijk van de reden van het ontslag valt de werknemer onder wachtregeling 1 of 2. Wachtgeldregeling 1 is, kort gezegd, van toepassing indien de werknemer wordt ontslagen vanwege een reorganisatie als gevolg van bezuinigings- en/of saneringsmaatregelen opgelegd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of het ministerie van Veiligheid en Justitie. Deze wachtgeldregeling is gunstiger voor de werknemers dan wachtgeldregeling 2, die van toepassing is in die gevallen waarin de werknemers niet aan de voorwaarden voor wachtgeldregeling 1 voldoen. De betreffende bepalingen uit de cao’s zijn algemeen verbindend verklaard.
In de onderhavige procedure vorderen FNV c.s. (kort samengevat) een verklaring voor recht dat wachtgeldregeling 1 van toepassing is op de betreffende werknemers. De Stichting stelt zich daarentegen op het standpunt dat op de werknemers wachtgeldregeling 2 van toepassing is. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 4 oktober 2016 op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld:
“Is de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, al dan niet in combinatie met de door het ministerie van VWS en/of het ministerie van V&J opgelegde taakstelling/budgetkorting aan de gemeenten van 15% over de jaren 2015, 2016 en 2017, te beschouwen als een door voornoemde ministeries opgelegde bezuinigings- en/of saneringsmaatregel als bedoeld in de cao-bepalingen?”
De Hoge Raad overweegt dat deze vraag uiteen valt in twee deelvragen. Ten eerste dient te worden onderzocht of sprake is van een bezuinigings- en/of saneringsmaatregel als bedoeld in de cao’s. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden onderzocht of deze maatregel, in de zin van de cao’s, is opgelegd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of het ministerie van Veiligheid en Justitie. Aan de hand van deze deelvragen wordt de prejudiciële vraag door de Hoge Raad beantwoord.
Bezuinigings- en/of saneringsmaatregel in de zin van de cao’s?
Naar het oordeel van de Hoge Raad is de met de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015 gepaard gaande budgetkorting van 15% over de jaren 2015-2017 inderdaad te beschouwen als een bezuinigings- en/of saneringsmaatregel als bedoeld in de cao’s. De Hoge Raad stelt in dit verband voorop dat de Jeugdwet per 1 januari 2015 de Wet op de jeugdzorg heeft vervangen, als onderdeel van een stelselwijziging waarbij zowel de bestuurlijke als de financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg is overgegaan naar de gemeenten. Ook de invoering van de Wmo 2015, die eveneens onderdeel uitmaakte van die stelselwijziging, heeft voor de (voormalige) bureaus jeugdzorg geleid tot het vervallen van taken. Onder verwijzing naar verschillende passages uit de parlementaire geschiedenis bij de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 2 en 89; Kamerstukken I 2013-2014, 33 684, nr. D, p. 41-42) overweegt de Hoge Raad dat de stelselwijziging in de jeugdzorg onmiskenbaar mede een bezuinigingsdoelstelling heeft. De omstandigheid dat deze doelstelling is geplaatst in de context van efficiency en daardoor termen als ‘doelmatigheidskorting’ werden gebruikt, doet er naar het oordeel van de Hoge Raad niet aan af dat na de stelselwijziging voor de jeugdzorg minder geld beschikbaar zou zijn en dat in het bijzonder de (voormalige) bureaus jeugdzorg de gevolgen van de herziening zouden ondervinden. Daarbij acht de Hoge Raad van belang dat de bureaus jeugdzorg hun bijzondere wettelijke positie en hun wettelijke aanspraak op subsidie (art. 41 lid 1 (oud) Wet op de jeugdzorg) door de invoering van de Jeugdwet zijn verloren. Uit de omstandigheid dat in een overgangsregeling werd voorzien voor de financiering van de bureaus jeugdzorg, blijkt dat ook werd onderkend dat deze bureaus van subsidieverlening afhankelijk waren. Het betoog van de Stichting dat van een bezuinigingsmaatregel geen sprake kon zijn omdat de gemeenten hadden kunnen besluiten de bezuiniging van rijkswege vanuit hun eigen budgetten weer ongedaan te maken, gaat naar het oordeel van de Hoge Raad dan ook niet op.
Maatregel opgelegd door ministerie van VWS en/of het ministerie van V&J?
In het kader van de beantwoording van de tweede deelvraag gaat de Hoge Raad eerst in op de strekking van de cao’s. Onder verwijzing naar de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden in het stelsel van jeugdzorg en de daarmee gepaard gaande kosten onder de Wet op de jeugdzorg en de Wet op de jeugdhulpverlening, overweegt de Hoge Raad dat de relevante bepalingen in de cao’s aldus moeten worden begrepen dat zij ertoe strekken om aan werknemers in geval van bezuinigingen en saneringen van rijkswege de ruimere aanspraken van wachtgeldregeling 1 toe te kennen. De verwijzing in de bepalingen in de cao’s naar een maatregel van de ministeries van VWS en V&J is binnen het stelsel van financiering bedoeld als aanduiding van een maatregel van de zijde van de rijksoverheid. Gelet op deze strekking van de cao’s, moet de stelselwijziging die per 1 januari 2015 heeft plaatsgevonden en die gepaard ging met een bezuiniging op de door het Rijk voor jeugdhulpverlening verstrekte gelden naar het oordeel van de Hoge Raad worden beschouwd als een door het ministerie van VWS en/of het ministerie van V&J opgelegde bezuinigings- en/of saneringsmaatregel in de zin van de relevante cao-bepalingen. Dat ervoor is gekozen de bezuinigingsmaatregel te laten samenvallen met een stelselwijziging waardoor de financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg bij de gemeenten is komen te berusten, doet hier niet aan af. De korting op de budgetten die aan de gemeenten werden overgedragen, kwam immers neer op een bezuiniging van rijkswege, aldus de Hoge Raad.
Gelet op het voorgaande, beantwoordt de Hoge Raad de prejudiciële vraag (overeenkomstig de conclusie van A-G mr. De Bock) als volgt:
“Uit het voorgaande volgt dat de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, in combinatie met de daarbij opgelegde taakstelling/budgetkorting aan de gemeenten van 15% over de jaren 2015, 2016 en 2017, is te beschouwen als een door het ministerie van VWS en/of het ministerie van V&J opgelegde bezuinigings- en/of saneringsmaatregel als bedoeld in art. 14 lid 1 van de cao Jeugdzorg 2014-2015, respectievelijk art. 3.10 lid 2 van de cao Jeugdzorg 2015-2016.”