HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:867

Een vordering tot vernietiging van een aantal overeenkomsten op grond van misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW) kan niet zonder meer worden toegewezen ten aanzien van alle door een onder bewind gestelde persoon gesloten koopovereenkomsten. Vereist is dat de wederpartij weet of moet begrijpen dat de persoon door de bijzondere omstandigheden tot het verrichten van de rechtshandeling wordt bewogen.

Achtergrond

Het gaat in deze zaak om de vraag of aan de voorwaarden voor vernietiging van een aantal overeenkomsten op grond van misbruik van omstandigheden is voldaan. Betrokkene in deze procedure lijdt aan het Sturge-Webersyndroom en is sinds 2013 onder bewind gesteld. Tussen augustus 2006 en januari 2010 heeft betrokkene een groot aantal astronomische instrumenten, waaronder een sterrenwacht, gekocht bij eisers tot cassatie (hierna: eisers). Betrokkene heeft voor deze apparatuur een bedrag van ruim € 235.000 betaald. In deze procedure vorderen de bewindvoerders van betrokkene vernietiging van de gesloten koopovereenkomsten op grond van misbruik van omstandigheden. Daartoe is aangevoerd dat eisers wisten of hadden moeten kunnen begrijpen dat betrokken onder meer door zijn abnormale geestelijke toestand werd bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten.

Zowel de rechtbank als het hof hebben de gevorderde vernietiging ten aanzien van alle overeenkomsten toegewezen. Het hof overwoog dat gezien de aard en de omvang en het tempo van de investeringen er een wanverhouding bestond tussen de bij betrokkene veronderstelde kennis en kunde enerzijds en de verregaande technische mogelijkheden van de apparatuur en de daaraan verbonden kosten anderzijds. Van een causaal verband was volgens het hof dan ook sprake. Vervolgens overwoog het hof dat gelet op de relatief korte periode van augustus 2006 tot en met januari 2010 en het exuberante koopgedrag eisers betrokkene ervan hadden moeten weerhouden om grote hoeveelheden apparatuur aan te kopen.

Kenbaarheidsvereiste ex art. 3:44 lid 4 BW

In cassatie klagen eisers (onder meer) dat het oordeel van het hof impliceert dat het al bij de eerste transactie in augustus 2006 voor eisers kenbaar was dat betrokkene lijdt aan een ziekte die zijn beoordelingsvermogen aantast. Het hof zou niet hebben gemotiveerd waarom het al vanaf de eerste transactie voor eisers kenbaar had moeten zijn dat betrokkene lijdt aan een ziekte. In navolging van de heldere conclusie van A-G Keus acht de Hoge Raad deze klacht gegrond. De Hoge Raad overweegt daartoe het volgende:

“Bij de beoordeling ervan wordt vooropgesteld dat [eisers] in hoger beroep hebben aangevoerd dat niet sprake was van één overeenkomst, maar van een hoofdovereenkomst en één of meer vervolgovereenkomsten (rov. 6.3). Ook het hof is blijkens rov. 6.4.4 ervan uitgegaan dat tussen [betrokkene 1] en [eisers] meer dan één overeenkomst is gesloten. Het oordeel van het hof dat de gevorderde vernietiging toewijsbaar is ten aanzien van alle overeenkomsten tussen [betrokkene 1] en [eisers], impliceert dat het hof van oordeel is dat de geestestoestand van [betrokkene 1] reeds bij het aangaan van de eerste overeenkomst in 2006 voor [eisers] kenbaar was of had moeten zijn. Zonder nadere motivering is echter niet duidelijk waarom die geestestoestand reeds op dat moment voor [eisers] kenbaar was of had moeten zijn.”

In dit arrest benadrukt de Hoge Raad derhalve het belang van het kenbaarheidsvereiste uit art. 3:44 lid 4 BW. Vereist is dat de ander weet of moet begrijpen dat de betrokkene door de bijzondere omstandigheden tot het verrichten van de rechtshandeling wordt bewogen. Het hof heeft in deze zaak misbruik van omstandigheden aangenomen ten aanzien van alle overeenkomsten zonder uitdrukkelijk tot de conclusie te komen dat ten aanzien van alle overeenkomsten aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof dan ook vernietigd en het geding verwezen naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This