HR 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:366
De Hoge Raad bevestigt dat een kantoorbetekening van een exploot op grond van art. 63 lid 1 Rv ook mogelijk is ingeval degene voor wie het stuk is bestemd, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of enig ander land ten aanzien waarvan geen verdrag of verordening anders bepaalt. Een dergelijke betekening is zowel toelaatbaar in zaken waarop de KEI-wetgeving van toepassing is, als in zaken waarop die wetgeving niet van toepassing is.
Achtergrond
In deze zaak is op 10 januari 2018 door X met een digitaal ingediende procesinleiding cassatieberoep ingesteld (art. 30 a lid 1 Rv nieuw) . De wederpartij Y is blijkens de procesinleiding gevestigd en kantoorhoudend te Curaçao. In de procesinleiding wordt vermeld dat Y ten laatste kan verschijnen op 9 februari 2018. De procesinleiding is op 12 januari 2018 bij deurwaardersexploot betekend aan het kantoor van de advocaat die Y in hoger beroep heeft bijgestaan. Dit was ook de gekozen woonplaats van Y in hoger beroep. Art. 63 lid 1 Rv biedt die mogelijkheid. Die bepaling regelt dat een exploot waarbij verzet wordt gedaan of waarbij hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld kan worden betekend aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. De advocaat of deurwaarder aan wie betekend is, dient vervolgens te bevorderen dat het exploot degene voor wie het is bestemd, tijdig bereikt. In de voorliggende zaak is Y niet in cassatie verschenen. X heeft daarom de Hoge Raad verzocht verstek te verlenen tegen Y.
Hoge Raad; kantoorbetekening is mogelijk
Volledig in lijn met A-G van Peursem wijst de Hoge Raad het verzoek van X toe. Daartoe overweegt de Hoge Raad allereerst dat in deze zaak de KEI-wetgeving voor vorderingszaken in cassatie van toepassing is. De vraag of een kantoorbetekening onder KEI mogelijk is, is vorig jaar al door de Hoge Raad beantwoord. In HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1278 (besproken op cassatieblog in CB 2017-150) is beslist dat ook onder KEI een kantoorbetekening op grond van art. 63 lid 1 Rv kan plaatsvinden in gevallen waarin degene voor wie het stuk is bestemd, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft in een lidstaat waar de Betekeningsverordening II van toepassing is, dan wel in een staat die partij is bij het Haags Betekeningsverdrag.
In HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1059 (besproken op cassatieblog in CB 2017-111), is beslist dat betekening van stukken in het onderling verkeer tussen Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet wordt beheerst door bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag of van het Haags Rechtsvorderingsverdrag.
Hoewel voornoemde verdragen dus niet van toepassing zijn op betekening van stukken in het onderling verkeer tussen Nederland en het Caribische deel van het Koninkrijk overweegt de Hoge Raad in de voorliggende zaak dat er gelet op de algemene formulering art. 63 lid 1 Rv en de strekking van die bepaling geen grond bestaat om de kantoorbetekening niet ook mogelijk te achten ingeval degene voor wie het stuk bestemd is, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of enig ander land ten aanzien waarvan geen verdrag of verordening anders bepaalt. Kortom, ook in die gevallen is een kantoorbetekening mogelijk. Deze regel geldt zowel voor zaken waarop de KEI-wetgeving van toepassing is als in zaken waarop de KEI-wetgeving niet van toepassing is, zo overweegt de Hoge Raad in rov. 2.4.2.
Daarbij blijft de clausulering gelden die de Hoge Raad in zijn eerdere rechtspraak aan verstekverlening heeft verbonden: als er aanleiding is om eraan te twijfelen dat het stuk de buitenlandse geadresseerde heeft bereikt, mag de rechter niet direct verstek verlenen. Als de advocaat aan wiens kantoor het exploot is betekend meedeelt dat hij (nog) niet erin is geslaagd zijn (voormalige) cliënt op de hoogte te stellen van de inhoud van het stuk, dient de rechter dat in zijn oordeelsvorming te betrekken.
In de voorliggende zaak voldeed het exploot aan alle wettelijke voorwaarden. Er bestaat volgens de Hoge Raad geen aanleiding eraan te twijfelen dat het exploot verweerder heeft bereikt, zodat verstek kan worden verleend.