HR 9 november ECLI:NL:HR:2018:2087
In deze uitspraak geeft de Hoge Raad een uiteenzetting over de verhouding tussen huisregels, beperkingen en dwangbehandeling tegen de achtergrond van verblijf in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC).
Achtergrond
Betrokkene was vanuit detentie met een voorlopige machtiging (art. 2 Wet Bopz) enkele maanden opgenomen geweest in een FPC. Het FPC is een gesloten instelling die forensische zorg verleent aan patiënten aan wie tbs met dwangverpleging is opgelegd. De rechtspositie van verpleegden aan wie tbs dan wel andere forensische zorg is opgelegd, is geregeld in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Het FPC was tevens aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz.
Betrokkene had bij de klachtencommissie van het FPC onder meer geklaagd over het toepassen van het concept-behandelingsplan, het tbs-achtige regime op de afdeling en opgelegde beperkingen voor mobiele telefonie, internet, WhatsApp en bezoek van familie en vrienden. In het kader van zijn eerste klacht had hij bezwaren tegen het moeten meewerken aan urinecontroles, beperking van financiële handelingen (het verplicht bijhouden van een kasboek), kledingvoorschriften, verplicht douchen onder toezicht en verplichte deelname aan blokken (programmaonderdelen die in het FPC worden aangeboden).
De klachtencommissie had de klachten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat vervolgens eveneens gedaan en een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak blijft niet in stand.
Het oordeel van de Hoge Raad
De rechtbank had onder meer “aanvaardbaar en begrijpelijk” gevonden dat de rechtspositie van patiënten die opgenomen worden in een tbs-kliniek, ongeacht of dit Bopz-patiënten zijn, niet individueel wordt beoordeeld. Daar denkt de Hoge Raad anders over. De rechtspositie van patiënten in een instelling verschilt volgens de Hoge Raad al naar gelang de Wet Bopz dan wel de Bvt op hen van toepassing is. Binnen de instelling moet hiermee rekening worden gehouden, ook al kan dit in de praktijk lastig zijn. Dat zou anders zijn als voor het hanteren van één regime voor alle patiënten binnen een instelling een deugdelijke wettelijke grondslag zou bestaan met adequate waarborgen. Dat is naar huidig recht echter niet het geval.
De rechtbank had er verder op gewezen dat betrokkene tijdens zijn detentie akkoord was gegaan met plaatsing in een FPC. Daarmee had hij zich volgens de rechtbank geconformeerd aan de in de kliniek geldende algemene regels ten aanzien van de orde en veiligheid. De Hoge Raad wijst er meer algemeen op dat afstand van rechten die een Bopz-patiënt toekomen alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven. Het oordeel van de rechtbank was daarom in dit opzicht ontoereikend, afstand van uit de Wet Bopz voortvloeiende rechten kan volgens de Hoge Raad niet in algemene zin afgeleid worden uit de instemming van betrokkene met opname in een forensisch psychiatrische kliniek.
Hiermee zou de Hoge Raad op zichzelf “klaar” zijn geweest. Voor deze in de praktijk zo belangrijke kwestie, waarvan wettelijke regeling nog op zich laat wachten, geeft de Hoge Raad echter in deze uitspraak vervolgens een uiteenzetting over de verhouding tussen huisregels (art. 37 lid 1 Wet Bopz), beperkingen (art. 40 Wet Bopz) en dwangbehandeling (art. 38c Wet Bopz). Daarmee kan niet alleen de rechter naar wie wordt terugverwezen verder, maar kan ook in de praktijk meer algemeen de positie van iemand als betrokkene nader worden bepaald en geregeld.
Samengevat komt het erop neer dat huisregels algemene beperkingen kunnen opleggen aan patiënten. Zij hebben betrekking op de ordelijke gang van zaken in de instelling en moeten zich verdragen met het karakter van de grondslag op basis waarvan een bepaalde categorie patiënten is opgenomen.
De maatregelen van verplichte urinecontroles, het verplicht bijhouden van een kasboek, het verplicht onder toezicht douchen en verplichte deelname aan therapieën kunnen bij een gedwongen opname op grond van de Wet Bopz alleen worden toegepast als zij zijn opgenomen in het behandelingsplan en dus een therapeutisch doel dienen. Daarvoor moet zijn voldaan aan bepaalde voorwaarden.
Beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek, het recht op bewegingsvrijheid, de toegang tot internet en het recht op vrij telefoonverkeer (waaronder het gebruik van smartphones), kunnen, voor zover die beperkingen niet onder de huisregels vallen of kunnen vallen, slechts aan individuele patiënten worden opgelegd op de voet van art. 40 Wet Bopz of, indien zij een therapeutisch doel dienen, als zij in het behandelingsplan zijn opgenomen.
Volgt vernietiging en terugverwijzing.