HR 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2255
De Hoge Raad zet het kader uiteen voor (i) het aanbod tot zuivering van het schuldenaarsverzuim, (ii) de weigering van het aanbod door de schuldeiser en de mogelijke gevolgen daarvan met betrekking tot het schuldeisersverzuim en (iii) de mogelijkheid tot ontbinding van de schuldenaar resp. de schuldeiser tijdens het schuldeisersverzuim.
In cassatie speelt slechts de vraag of JED (c.q. de bij JED werkzame betrokkene 1 en betrokkene 2), eiseres in cassatie, een aanbod tot zuivering van haar verzuim heeft gedaan dat voldoet aan de eisen vant. 6:86 BW en of verweerder in cassatie dat aanbod heeft mogen weigeren en daardoor in schuldeisersverzuim is gekomen, en de overeenkomst mag ontbinden op de grond dat de schuldenaar de nakoming onmogelijk heeft gemaakt. De feitelijke achtergrond van deze zaak is als volgt. In de winter van 2012 heeft verweerder 2.500 merkpoloshirts bij JED, een modekledingproducent, besteld. In het voorjaar van 2013 heeft betrokkene 2 laten weten aan verweerder dat de levering van een deel van de shirts vertraagd was. JED heeft daarom aan verweerder een aanbod tot zuivering van haar verzuim gedaan, bestaande uit enkele kortingen op de shirts en een vergoeding van de kosten voor het invliegen van de goederen. Later heeft JED aan verweerder gemeld dat er wederom vertraging had plaatsgevonden. Verweerder heeft toen gereageerd en op de gevolgen van die vertraging gewezen (“Niet leveren is geen optie want dan ben ik mijn klanten en tevens business kwijt!”). Tevens heeft verweerder een schadeclaim voor de schade die hij door de vertraging lijdt en zou komen te lijden aan JED gestuurd. JED heeft in een telefoongesprek aangegeven de schadeclaim niet te kunnen accepteren en heeft eveneens de order geannuleerd vanwege de onredelijke voorwaarden die verweerder zou hebben gesteld.
Het hof heeft hierover in de kern geoordeeld dat JED met haar aanbod om 15 % korting op de overeengekomen koopprijs toe te passen, haar verzuim als gevolg van het te laat leveren van de goederen niet heeft gezuiverd en dat verweerder niet met minder genoegen behoefde te nemIen dan met een aanbod van JED tot vergoeding van schade en kosten. Tevens heeft verweerder niet in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid door het aanbod met de korting van JED af te slaan.
In de eerste plaats is de vraag aan de orde of JED haar verzuim heeft gezuiverd. De Hoge Raad stelt in rov. 3.4.2 voorop dat uit art. 6:86 BWvolgt dat een schuldenaar die met de nakoming van zijn verbintenis in verzuim is, zijn verzuim kan zuiveren door alsnog behoorlijke nakoming alsmede betaling van de inmiddels verschuldigd geworden schadevergoeding en van kosten aan te bieden. De Hoge Raad specificeert ook op welke schade en kosten het aanbod moet zien:
- Onder de schadevergoeding valt ook de redelijkerwijs te verwachten toekomstige schade die het gevolg is van het verzuim van de schuldenaar, zoals bijvoorbeeld winstderving of te verwachten verlies van klanten (rov. 3.4.2);
- Onder kosten vallen de als gevolg van het verzuim tevergeefs gemaakte en redelijkerwijs nog te maken kosten (rov. 3.4.2);
- Bestaat er onduidelijkheid of onenigheid over de omvang van de schade, dan kan de schuldenaar in het algemeen niet volstaan met een aanbod tot betaling van het door hemzelf redelijk geachte bedrag. Hij dient buiten twijfel te stellen dat hij de inmiddels verschuldigd geworden schadevergoeding en kosten volledig zal voldoen (r.o. 3.4.3 en voorts par. 2.8 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent).
Voldoet een aanbod niet aan de hiervoor uiteengezette vereisten, dan staat het de schuldeiser vrij het aanbod toch te aanvaarden, zonder dat de schuldeiser daarmee zijn aanspraak op schadevergoeding prijsgeeft. Weigert de schuldeiser het aanbod, dan komt hij niet in schuldeisersverzuim te verkeren (r.o. 3.4.3). Voldoet een aanbod wel aan de hiervoor uiteengezette vereisten, dan komt de schuldeiser die een aanbod weigert in schuldeisersverzuim te verkeren (art. 6:58 BW). Weliswaar eindigt daardoor het verzuim van de schuldenaar ( art. 6:61 lid 1 BW), maar de schuldenaar blijft verplicht tot betaling van de inmiddels door zijn verzuim verschuldigd geworden schadevergoeding en van de kosten (r.o. 3.4.4).
De schuldenaar kan tijdens een schuldeisersverzuim niet (zonder dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die op de schuldeiser rust) ontbinden. De schuldeiser daarentegen kan, indien nakoming door de schuldenaar onmogelijk is geworden doordat hij door zijn schuld is tekortgeschoten in de zorg die in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden gevergd, ook tijdens het schuldeisersverzuim tot ontbinding over gaan (r.o. 3.4.4). Zolang de overeenkomst voortduurt, blijft de schuldenaar verplicht de redelijkerwijs van hem te vergen zorg in acht te nemen opdat hij zal kunnen nakomen indien het schuldeisersverzuim eindigt (bijvoorbeeld doordat de schuldeiser alsnog het aanbod van de schuldenaar aanvaardt).
In r.o. 3.5 oordeelt de Hoge Raad daarom dat de klachten in deze zaak niet tot cassatie kunnen leiden. Ook als zou moeten worden aangenomen dat het aanbod van JED aan de eisen van art. 6:86 BW voldeed en verweerder daardoor in schuldeisersverzuim zou zijn gekomen, gaf dat aan JED niet het recht de order eenzijdig te annuleren. JED heeft bovendien de nakoming van haar verbintenis onmogelijk gemaakt en daarom was verweerder gerechtigd de overeenkomst (buitengerechtelijk) te ontbinden. Het cassatieberoep wordt verworpen.