HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2320
Aan een algemeen aanbod om tegenbewijs te leveren door middel van getuigen mag de rechter niet ongemotiveerd voorbij gaan. Wanneer de rechter voorshands, behoudens tegenbewijs, bepaalde feiten als vaststaand aanneemt, hoeft een partij dit voorshands geleverde bewijs niet eerst te ontkrachten om tot tegenbewijs te worden toegelaten.
Achtergrond en procesverloop
Een bedrijf dat zich bezighoudt met (in het bijzonder) de kweek van pioenrozen, heeft een spuitbedrijf ingeschakeld om een perceel met pioenrozen te bespuiten tegen schimmelziekten. Het fust van vijf liter van het schimmelbestrijdingsmiddel Collis heeft de kweker zelf aan de spuiter ter beschikking gesteld. Voorafgaand aan de bespuiting bij de kweker heeft de spuiter bij een andere opdrachtgever een perceel bespoten om onkruid te verdelgen met een combinatie van Roundup-Max (glyfosaat), Spotlight (carfrentazone) en mineraalolie. Voor deze twee bespuitingen is dezelfde spuitmachine gebruikt. Na het spuiten heeft de spuiter het restant van het gebruikte bestrijdingsmiddel dat in de spuitmachine zat, op verzoek van de kweker leeggegooid in de ‘zwarte ton’. Deze restanten heeft de kweker kort daarna gebruikt om zelf bespuitingen uit te voeren in zijn gaaskas, waar pioenrozen staan die niet met de spuitmachine bespoten kunnen worden.
Binnen enkele dagen bleken de pioenrozen in het veld en in de gaaskas verkleurd en vertoonde het blad vlekken.
In deze procedure vordert de kweker schadevergoeding vanwege deze aantasting van haar gewassen. De kweker verwijt het spuitbedrijf dat deze haar pioenrozen heeft bespoten zonder te hebben gecontroleerd of de spuitmachine vrij was van voor de teelt van pioenrozen schadelijke stoffen.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen en het hof heeft het vonnis bekrachtigd. De kweker vorderde een verklaring voor recht, ruim een ton schadevergoeding en verwijzing naar de schadestaatprocedure. De door de rechtbank ingeschakelde deskundigen houden rekening met schade van EUR 1.000.000,– of meer.
Deskundigenonderzoek, bewijslastverdeling en tegenbewijs
Het hof overwoog in dat verband, in navolging van de rechtbank, dat de kweker de stelplicht en bewijslast draagt van de feiten die aan de vordering ten grondslag worden gelegd. Dat staat er niet aan in de weg dat het hof voorshands, behoudens tegenbewijs, als vaststaand aanneemt dat de spuiter de pioenrozen heeft bespoten zonder afdoende controle dat de spuitmachine vrij was van voor pioenrozen schadelijke stoffen, aldus het hof.
De door de rechtbank benoemde deskundigen concludeerden namelijk dat het schadebeeld klopt met Roundup en Spotlight. De schade kan alleen zijn veroorzaakt door bespuiting met (een restant) glyfosaat en carfentrazone in de tank van de veldspuit. Het spuitbedrijf heeft een aantal mogelijke alternatieve oorzaken aangedragen, waaronder dat het door de kweker geleverde (aangebroken) fust met Collis al was verontreinigd met Roundup en Spotlight. De deskundigen verwerpen bijna al deze scenario’s, maar verontreiniging van het fust hebben zij niet uitgesloten. Tenzij het het door de kweker aangeboden aangebroken fust met Collis was dat met deze twee stoffen gecontamineerd is geweest, ‘sluiten deskundigen niet uit’ dat de oorzaak van de schade moet worden gezocht in het onvoldoende reinigen van de veldspuit voor de bespuiting van de pioenrozen.
Het hof overweegt dat de aannemelijkheid van de gestelde contaminatie van het fust moet volgen uit de gestelde feiten en omstandigheden. Nu de contaminatie van het fust niet aannemelijk is gemaakt, is het spuitbedrijf er niet in geslaagd het voorshands geleverde bewijs te ontkrachten.
Cassatieklacht over tegenbewijs
In cassatie wordt hierover geklaagd. A-G Wesseling-van Gent stelt voorop dat aangenomen moet worden dat het spuitbedrijf heeft aangeboden om te bewijzen dat het fust van de kweker gecontamineerd is geweest en deze contaminatie de schade heeft veroorzaakt. Het gaat daarbij om een aanbod om tegenbewijs te leveren. Om te worden toegelaten tot tegenbewijs, moet de partij de feiten waartegen zij tegenbewijs wil leveren wel voldoende gemotiveerd hebben betwist (2.39). Dat betekent echter niet dat die partij de door haar gestelde en te bewijzen aangeboden feiten op voorhand al aannemelijk zou moeten maken. A-G Wesseling-van Gent haalt Asser aan, die betoogt dat geen begin van bewijs geëist kan worden om te worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Uit het oordeel van het hof blijkt dat het heeft beoordeeld of de gestelde contaminatie aannemelijk is gemaakt. Daarmee is een verkeerde maatstaf aangelegd of is het oordeel onvoldoende gemotiveerd.
De Hoge Raad volgt de conclusie en acht de klacht gegrond. Het hof is ingegaan op één mogelijke alternatieve oorzaak van de schade. Het hof is echter ten onrechte zonder motivering voorbijgegaan aan het algemene aanbod van het spuitbedrijf om tegenbewijs te leveren door middel van getuigen. Het aanbod om tegenbewijs te leveren hoeft niet te zijn gespecificeerd (de Hoge Raad verwijst naar HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5256, rov. 3.3 en HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9283, rov. 3.5). Om tot tegenbewijs te worden toegelaten is voorts niet vereist dat de desbetreffende partij erin is geslaagd om (zoals het hof overwoog) het voorshands geleverde bewijs te ontkrachten.
Matiging schadevergoeding
Ook slaagt de klacht van het spuitbedrijf tegen de beslissing van het hof dat geen grond bestaat om de omvang van de schadevergoeding die de kweker toekomt, te beperken of te matigen. Op grond van art. 6:109 BW kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het oordeel van het hof berust op de aard van de aansprakelijkheid en op het aan eiseressen als professioneel loonbedrijf van de schade te maken verwijt.
Kennelijk, zo leest de Hoge Raad (rov. 3.6.3), heeft het hof de door hem genoemde mogelijke onverzekerbaarheid van spuitschade en de wanverhouding tussen de overeengekomen vergoeding voor het spuiten (van slechts €100,–) en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding, van onvoldoende gewicht geoordeeld. Het hof heeft echter geen kenbare aandacht besteed aan de andere in het onderdeel aangehaalde stellingen van het spuitbedrijf. Die stellingen, die betrekking hebben op de omvang van de schade, de draagkracht van het spuitbedrijf (zowel het spuitbedrijf als een akkerbouwbedrijf van de vennoten wordt in dezelfde vennootschap onder firma uitgeoefend) en de gevolgen die een verplichting tot betaling van volledige schadevergoeding voor hen zou hebben (dit zou namelijk ook de woningen en andere vermogensbestanddelen van de vennoten treffen), kunnen volgens de Hoge Raad zeer wel tot het oordeel leiden dat grond bestaat voor matiging, al dan niet in verband met andere omstandigheden van het geval, ook uitgaande van de overwegingen van het hof. Het hof heeft daarom ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, of zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Volgt vernietiging en verwijzing.