HR 14 oktober 2011, LJN ECLI:NL:HR:2011:BT7590

Het cassatieberoep tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding op grond van art. 35 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) is niet-ontvankelijk, omdat tegen een afwijzende beslissing van de rechtbank hoger beroep openstaat. Betrokkene kan alsnog hoger beroep instellen (art. 340 Rv). De termijn daarvoor begint te lopen op de dag na de uitspraak van de Hoge Raad.

Enkele dagen nadat de termijn van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op de voet van art. 37 Sr was verstreken, had de officier van justitie bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend om een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet Bopz. Betrokkene had tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van de officier aan de rechtbank gevraagd hem schadevergoeding toe te kennen. Hij stelde daartoe dat hij enkele dagen zonder titel onvrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis had verbleven. De rechtbank had de machtiging verleend en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het cassatieberoep richtte zich uitsluitend tegen deze laatste beslissing.

Tegen een beslissing van de rechtbank om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te verlenen, staat ingevolge de Wet Bopz voor de betrokkene geen hoger beroep open (zie art. 17 lid 2 in verbinding met art. 9 lid 5). Dat betekent dat tegen een dergelijke beschikking direct cassatieberoep kan worden ingesteld (art. 398 onder 1 Rv).

De Wet Bopz biedt de betrokkene in art. 35 de mogelijkheid een (afzonderlijk) verzoek om schadevergoeding in te dienen indien de rechtbank of de officier van justitie – kort gezegd – bepalingen in deze wet niet hebben nageleefd. De wet sluit hoger beroep hier niet uit, zodat geen rechtstreeks cassatieberoep openstaat.

In zijn conclusie wijst A-G Langemeijer nog wel op een mogelijke samenloop tussen cassatieklachten over de behandeling van betrokkene onder de Wet Bopz en klachten over de afwijzing van een (daarmee verband houdend) verzoek om schadevergoeding. Voor dat geval verdedigde A-G Langemeijer onder meer in zijn conclusie voor HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3539 al dat de klachten over de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in cassatie zouden kunnen worden “meegenomen” met de overige klachten. Een dergelijke connexiteit deed zich echter in deze zaak niet voor: in cassatie ging het uitsluitend om de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

Art. 340 Rv biedt voor een onjuiste afslag naar cassatie de mogelijkheid van terugkeer naar de juiste route, hoger beroep. Als binnen de voor hoger beroep geldende termijn cassatieberoep wordt ingesteld en wordt geoordeeld dat cassatieberoep niet openstaat, gaat met de uitspraak van de Hoge Raad een nieuwe appeltermijn lopen. Voor een verkeerde afslag richting hoger beroep, in plaats van cassatieberoep, bestaat geen vergelijkbare bepaling. De Hoge Raad wees in HR 24 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2077, NJ 1996, 538, analoge toepassing van art. 340 Rv af. Wie twijfelt over de vraag of hoger beroep, dan wel cassatieberoep tegen een bepaalde beslissing openstaat kan gelet hierop dus beter kiezen voor cassatieberoep (of, natuurlijk nog veiliger, beide rechtsmiddelen instellen).

Cassatieblog.nl

Share This