HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1864; 1867; 1869;  en 1870

Wanneer de werkgever zich beroept op een eenzijdig wijzigingsbeding, moet de rechter – met inachtneming van alle omstandigheden van het geval – beoordelen of het belang van de werkgever bij wijziging van de arbeidsvoorwaarde, ten opzichte van het belang van de werknemer bij ongewijzigde instandhouding van de arbeidsvoorwaarde, zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van de werknemer op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken voor het belang van de werkgever.

Achtergrond

In deze arbeidsrechtzaak staat centraal hoe de rechter moet beoordelen of een werkgever een beroep kan doen op een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van art. 7:613 BW. Moet de werkgever een zelfstandig ‘zwaarwichtig belang’ bij een wijziging van de arbeidsvoorwaarde hebben, of moet zijn belang ten opzichte van het belang van de werknemer zwaarwichtig zijn?

De werkgever heeft in dit geval op basis van een eenzijdig wijzigingsbeding de verdeling van de pensioenpremie over de werkgever en de werknemer ten nadele van de werknemer gewijzigd. Volgens de kantonrechter heeft de werkgever een zodanig zwaarwichtig belang bij de eenzijdige wijziging van de premielastverdeling dat de belangen van de procederende werknemer die daardoor worden geschaad, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor dit belang van de werkgever dienen te wijken. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd.

Toetsingskader art. 7:613 BW

In cassatie klaagt de werkgever dat het hof zou hebben miskend dat bij de toepassing van art. 7:613 BW de aanwezigheid van een zwaarwichtig belang dient te worden onderzocht door het belang van de werkgever bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarde af te wegen tegen het belang van de werknemer bij het ongewijzigd voortbestaan van de desbetreffende arbeidsvoorwaarde, om aldus vast te stellen of het belang van de werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor het belang van de werkgever moet wijken, en dat bij dat onderzoek alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken.

De Hoge Raad stelt voorop dat ingevolge art. 7:613 BW de werkgever slechts een beroep kan doen op een eenzijdig wijzigingsbeding, indien hij bij die wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het doel van deze bepaling is om aan werknemers een adequaat niveau van bescherming tegen eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden te bieden, maar gelijktijdig rekening te houden met het belang van werkgevers om arbeidsvoorwaarden te kunnen ordenen.

Deze tekst en strekking van art. 7:613 BW brengen volgens de Hoge Raad mee dat wanneer de werkgever zich beroept op een eenzijdig wijzigingsbeding, de rechter – met inachtneming van alle omstandigheden van het geval – moet beoordelen of het belang van de werkgever bij wijziging van de arbeidsvoorwaarde, ten opzichte van het belang van de werknemer bij ongewijzigde instandhouding van de arbeidsvoorwaarde, zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van de werknemer op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken voor het belang van de werkgever. Het gaat bij de toepassing van art. 7:613 BW dus om een belangenafweging, waarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst alleen ten nadele van de werknemer kan worden gewijzigd indien voldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van de werkgever dat rechtvaardigen. Bij deze belangenafweging wordt het in het gegeven geval voor het doorvoeren van de wijziging vereiste gewicht van de belangen van de werkgever mede bepaald door het gewicht van de belangen van de werknemer die daartegenover staan.

Volgens A-G Drijber heeft het hof de hiervoor weergegeven maatstaf miskend, doordat het zich niet heeft uitgelaten over alle (uit de parlementaire geschiedenis van art. 7:613 BW blijkende) bij de beoordeling in aanmerking te nemen factoren. De Hoge Raad oordeelt anders en verwerpt het cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This