HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:954
Eerder kondigde de Hoge Raad aan prejudiciële vragen te stellen. Naar aanleiding van de opmerkingen van partijen vult hij de beide prejudiciële vragen aan.
Tussenarrest
In zijn tussenarrest van 17 april 2020 kondigde de Hoge Raad aan dat hij prejudiciële vragen zal stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) over de positie van werknemers bij een door pre-pack voorbereide overgang van een onderneming (zie CB 2020-59). De Hoge Raad heeft partijen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over de door hem geformuleerde vragen van uitleg. Naar aanleiding van de opmerkingen van partijen heeft de Hoge Raad de beide prejudiciële vragen aangevuld. Deze wijzigingen zijn hierna onderstreept.
Wijzigingen
De Hoge Raad heeft besloten zijn weergave van de oordelen van de rechtbank en het hof (rov. 2.3.2-2.3.3 van het tussenarrest) en zijn schets van de relevante Unierechtelijke bepalingen en de jurisprudentie van het HvJEU over overgang van onderneming bij faillissement (rov. 3.4.2-3.4.9 van het tussenarrest) niet in dit arrest op te nemen. Deze overwegingen zijn volgens hem niet van belang voor de prejudiciële procedure (rov. 2.1.1 van het tussenarrest).
De Hoge Raad heeft ook besloten een overweging aan te passen. In rov. 3.11.3 van het tussenarrest overwoog hij:
“In de eerste plaats wijst de Hoge Raad erop dat het hiervoor in 3.11.1 genoemde oordeel van het HvJEU in punt 50 is gegeven ‘onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter’. De Hoge Raad leidt hieruit af dat het aan de nationale rechter is om te beoordelen of in een aan hem voorgelegd geval sprake is van een pre-pack die is ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder.”
Hij heeft de laatste zin aangepast:
“De Hoge Raad leidt hieruit af dat het aan de nationale rechter is om te beoordelen of in een aan hem voorgelegd geval sprake is van een pre-pack zoals die welke in het Smallsteps-arrest aan de orde was, dan wel van een andersoortige pre-pack, waarop dat arrest geen betrekking heeft.”
De Hoge Raad heeft de beide door hem in het tussenarrest geformuleerde vragen aangevuld:
“1. Moet art. 5 lid 1 van Richtlijn 2001/23/EG zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat ‘de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure wordt ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder’ is voldaan, indien
( i) het faillissement van de vervreemder onafwendbaar is en de vervreemder dus daadwerkelijk insolvent is,
(ii) naar Nederlands recht het doel van de faillissementsprocedure is het bewerkstelligen van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers door middel van liquidatie van het vermogen van de schuldenaar, en
(iii) in een zogenoemde pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring de overgang van (een deel van) de onderneming wordt voorbereid en eerst na de faillietverklaring wordt uitgevoerd waarbij
(iv) de door de rechtbank aangewezen beoogd curator zich voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers alsmede door maatschappelijke belangen zoals het belang van behoud van werkgelegenheid en de eveneens door de rechtbank aangewezen beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien,
(v) het doel van de pre-pack is om in de daarop volgende faillissementsprocedure een wijze van liquidatie mogelijk te maken waarbij (een deel van) de tot het vermogen van de vervreemder behorende onderneming going concern wordt verkocht zodat de hoogst mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers wordt behaald en de werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt behouden, en
(vi) de inrichting van de procedure waarborgt dat dit doel daadwerkelijk leidend is?
2. Moet art. 5 lid 1 van de Richtlijn zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat ‘de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure onder toezicht staat van een bevoegde overheidsinstantie’ is voldaan, indien de overgang van (een deel van) de onderneming in een pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring wordt voorbereid en na de faillietverklaring wordt uitgevoerd en
(i) voorafgaand aan de faillietverklaring wordt geobserveerd door een beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris, die zijn aangewezen door de rechtbank, maar die niet over wettelijke bevoegdheden beschikken,
(ii) de beoogd curator zich naar Nederlands recht voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en door andere maatschappelijke belangen, zoals dat van het behoud van werkgelegenheid, en de beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien,
(iii) de taken van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris niet verschillen van die van de curator en de rechter-commissaris in faillissement,
(iv) de overeenkomst op grond waarvan de onderneming overgaat en die tijdens een pre-pack is voorbereid, pas gesloten en uitgevoerd wordt nadat het faillissement is uitgesproken,
(v) de rechtbank bij het uitspreken van het faillissement ertoe kan overgaan een ander dan de beoogd curator of de beoogd rechter-commissaris te benoemen tot curator of rechter-commissaris, en
(vi) voor de curator en de rechter-commissaris dezelfde eisen van objectiviteit en onafhankelijkheid gelden die gelden voor een curator en rechter-commissaris in een faillissement waaraan geen pre-pack is voorafgegaan en zij, ongeacht de mate van hun betrokkenheid voorafgaand aan de faillietverklaring, op grond van hun wettelijke taak gehouden zijn te beoordelen of de voorafgaand aan de faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers, en indien zij deze vraag ontkennend beantwoorden, te beslissen dat die overgang geen doorgang zal vinden terwijl zij steeds bevoegd zijn om op andere gronden, bijvoorbeeld omdat andere maatschappelijke belangen, zoals het belang van werkgelegenheid, zich daartegen verzetten, te beslissen dat de voorafgaand aan de faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming niet zal plaatsvinden?”
De Hoge Raad verwijst deze vragen naar het HvJEU, houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding tot het HvJEU uitspraak zal hebben gedaan.