HR 25 september 2020 ECLI:NL:HR:2020:1511
Deze zaak gaat (uitsluitend) over de vraag of de Hoge Raad bevoegd is om op grond van artikel 1066 (oud) Rv kennis te nemen van een verzoek van de Russische Federatie tot (voorlopige) schorsing van de tenuitvoerlegging van een aantal arbitrale beslissingen. Bij de Hoge Raad is een cassatieberoep aanhangig, waarin voorligt of deze arbitrale beslissingen moeten worden vernietigd op grond van artikel 1065 (oud) Rv.
De Hoge Raad overweegt als volgt.
Artikel 1066 lid 2 (oud) Rv kent de bevoegdheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, hangende een vernietigingsprocedure, toe aan de “rechter die omtrent de vernietiging oordeelt”. Kan de Hoge Raad als “rechter die omtrent de vernietiging oordeelt” worden aangemerkt? De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Noch uit de tekst, noch uit de parlementaire geschiedenis valt af te leiden dat de wetgever heeft bedoeld de Hoge Raad uit te sluiten van deze bevoegdheid. Uit de tekst van de bepaling blijkt eerder het tegendeel: het artikel spreekt van “de rechter” en deze term wordt in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de regel gebezigd als algemene aanduiding voor rechterlijke instanties. De formulering “die omtrent de vernietiging oordeelt” omvat mede de taak van de Hoge Raad om te oordelen “omtrent” een gevorderde vernietiging waarover het hof uitspraak heeft gedaan.
Dat de Hoge Raad niet bevoegd zou zijn kennis te nemen van een dergelijk verzoek, volgt ook niet uit de omstandigheid dat in art. 1066 lid 3 (oud) Rv is bepaald dat het verzoek tot schorsing ‘door de griffier van de rechtbank’ ten spoedigste aan de wederpartij in afschrift wordt toegezonden. Uit de tekst van art. 1066 lid 3 (oud) Rv en de parlementaire geschiedenis bij die bepaling, blijkt niet dat met deze bepaling is bedoeld de bevoegdheidsregeling van art. 1066 lid 2 (oud) Rv nader te omlijnen of te beperken. Met art. 1066 lid 3 (oud) Rv is slechts beoogd een regeling te geven voor de behandeling van een op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegrond verzoek.
Dit alles wordt ook niet anders door de omstandigheid dat ook in kort geding bij de voorzieningenrechter schorsing van de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis kan worden gevorderd. De parlementaire geschiedenis van art. 1066 (oud en huidig) Rv biedt geen aanknopingspunt voor de opvatting dat, hangende een cassatieberoep, de weg van het kort geding in de plaats zou komen van de mogelijkheid om aan de in art. 1066 Rv vermelde rechter een op art. 1066 lid 2 (oud) Rv gegrond verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis te richten.
Slotsom is dat de Hoge Raad bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging. De Hoge Raad merkt op dat dit ook geldt voor het sinds 1 januari 2015 geldende recht, met dien verstande dat de bevoegde rechter in de vernietigingsprocedure in eerste aanleg het gerechtshof is.