HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2009 (Call2Collect / Afterpay)
Dat een partij door een fout in het appelexploot pas van het tegen haar ingestelde hoger beroep op de hoogte is geraakt nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep was verstreken, is onvoldoende (motivering) voor het oordeel dat die partij daardoor onevenredig in haar belangen zou worden geschaad en dat de appellant daarom niet-ontvankelijk zou zijn in het hoger beroep.
Een appelexploot was per ongeluk uitgebracht aan de dochtervennootschap van de wederpartij. De appellant vroeg het hof een partijwisseling toe te staan, waarbij alsnog de juiste partij als geïntimeerde zou kunnen deelnemen. Het hof liet – analoog aan de regels uit Montis/Goossens – de moedervennootschap (de juiste partij) oproepen om zich daarover uit te laten. Het hof stelde uiteindelijk feitelijk vast dat de moedervennootschap door de fout in het exploot pas na het verstrijken van de appeltermijn op de hoogte van het hoger beroep was gekomen. Het hof oordeelde dat de moedervennootschap onevenredig in haar belangen zou worden geschaad als zij na het verstrijken van de appeltermijn tegen haar wil alsnog in de procedure in hoger beroep zou worden betrokken. De appellant ging in cassatie.
Deformalisering
Deze casus lag nog niet eerder zo voor aan de Hoge Raad. In het hiervóór genoemde arrest Montis/Goossens was de partij die in cassatie ging verkeerd aangeduid (die was inmiddels verdwenen door een juridische fusie), niet de wederpartij die werd opgeroepen. Over de bedoelde identiteit van de eiseres tot cassatie bestond echter geen onduidelijkheid. De Hoge Raad zette toen een al eerder ingezette ‘deformaliserende’ lijn in de rechtspraak voort: terugkomend van eerdere, strengere, jurisprudentie oordeelde hij dat fouten en vergissingen niet tot fatale gevolgen moeten leiden, mits de wederpartij door het herstel hiervan niet onredelijk in haar belangen wordt geschaad. Ook moet zoveel mogelijk worden beslist tussen de werkelijk belanghebbende partijen bij de rechtsbetrekking in geschil. In het verlengde hiervan ligt ook het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Seacon Logistics. Daar was het wel de wederpartij die verkeerd was aangeduid, maar het exploot werd aan de bestuurder van de juiste partij in persoon betekend én aan haar advocaat, voor iedereen was de vergissing al kenbaar binnen de appeltermijn, en de vergissing was bovendien hersteld voor de eerst dienende dag.
Kon die deformaliserende jurisprudentielijn ook worden doorgetrokken naar dit geval? De kenbaarheid van de vergissing aan de wederpartij binnen de appeltermijn was – naar de feitelijke vaststelling van het hof – nu niet aan de orde. De Hoge Raad is er bovendien in zijn rechtspraak op blijven hameren dat, gelet op de rechtszekerheid, aan termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen strak de hand moet worden gehouden.
Dat laatste belang wordt, zo lijkt ook uit het arrest in deze zaak te kunnen worden opgemaakt, door de Hoge Raad meer als een belang van openbare orde gezien (in die zin dat termijnoverschrijding in beginsel fataal is), dan als een individueel rechtszekerheidsbelang waar een betrokken procespartij een beroep op kan doen als die partij pas buiten de appeltermijn op de hoogte is gekomen van een binnen de termijn verkeerd betekend exploot. Of in elk geval weegt die rechtszekerheid niet altijd het zwaarst. In dat verband kan worden gewezen op het (best opmerkelijke) arrest R./J. In die zaak was weliswaar binnen de termijn appel ingesteld, maar het exploot was door een fout in het adres niet juist betekend, waarna – ten onrechte – verstek werd verleend. Het hof had het betekeningsgebrek over het hoofd gezien; anders had het de nietigheid van het exploot moeten uitspreken en dan was de zaak over geweest. Nu was ten onrechte doorgeprocedeerd en pas veel later, toen er al arrest tegen hem was gewezen, kwam de geïntimeerde op de hoogte van de appelprocedure en stelde hij verzet in. De Hoge Raad oordeelde in het licht van art. 122 Rv over het door de geïntimeerde gestelde belang, namelijk: dat een partij die niet tijdig en op rechtsgeldige wijze in hoger beroep is betrokken, ervan moet kunnen uitgaan dat wat haar betreft die mogelijkheid niet meer bestaat. Dat belang is onvoldoende zwaarwegend tegenover het belang dat het geschil, ondanks een aan de appeldagvaarding klevend gebrek dat nietigheid meebrengt, aan een inhoudelijke beoordeling door de appelrechter kan worden onderworpen indien de verweerder – alsnog – in hoger beroep verschijnt en door dat gebrek (voor het overige) niet onredelijk in zijn belangen is geschaad, aldus de Hoge Raad in dat arrest.
Ook herstel als de vergissing niet binnen de termijn kenbaar was
Terug naar onze zaak. Advocaat-Generaal mr. Vlas koos voor de kenbaarheids-lijn van Montis/Goossens en Seacon Logistics en vatte de rechtspraak samen als “dat het dagvaarden van een verkeerde wederpartij niet tot niet-ontvankelijkheid behoeft te leiden, mits zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor voor de beoogde wederpartij toch duidelijk moest zijn dat de dagvaarding voor haar bedoeld was.” Dat was hier niet zo, en dus was het oordeel van het hof volgens hem juist en begrijpelijk.
De Hoge Raad oordeelt anders dan het hof en de AG. De motivering is beknopt, en bevat geen principieel-juridische overwegingen over het voorgaande; het arrest leest eerder als een beslissing met de kenmerken (gewezen door drie raadsheren, gegrondbevinding van een motiveringsklacht na een uiteenzetting van omstandigheden van het geval, geen uitvoerige juridische beschouwingen) van een binnen bestaande juridische kaders gewezen, tot de omstandigheden van de concrete zaak beperkte uitspraak:
“Niet is gesteld of gebleken dat Afterpay door deze gang van zaken in een ander belang is geschaad dan dat zij van het tegen haar ingestelde hoger beroep op de hoogte is geraakt nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep was verstreken. In het licht daarvan is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat Afterpay daardoor onevenredig in haar belangen zou worden geschaad, en dat Call2Collect niet-ontvankelijk is in het door haar tegen Afterpay ingestelde hoger beroep.
[…]
Nu ook in cassatie niet is gesteld of gebleken dat Afterpay in een ander belang is geschaad dan dat zij in de loop van de procedure in hoger beroep alsnog daarin heeft moeten verschijnen, is Call2Collect ontvankelijk in haar hoger beroep tegen Afterpay.”
Afterpay is in cassatie bijgestaan door de auteur en Floor Veldhuis.