HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1108
Klaarblijkelijk berust het oordeel van het hof over een beroep op het gezag van gewijsde van een Belgisch verstekvonnis op zijn uitleg van het Belgisch recht. Klachten stuiten af op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO. Verder: beperkte strekking eis inschrijving in rechtsmiddelenregister.
Achtergrond
Partijen hebben een geschil over een investeringsovereenkomst in verband met de verdere ontwikkeling en verkoop van een racesimulator van ATI, een van de eisers in cassatie. Tot zekerheid van nakoming van die overeenkomst heeft een van de verweerders in cassatie, ABC, een groot aantal roerende en onroerende zaken aan ATI “verpand”, later is recht van hypotheek verleend op een aantal onroerende zaken. Als tegenprestatie na het investeren van de overeengekomen € 3.000.000,– stond het overnemen van aandelen ATI voor een vast bedrag van € 1,– per aandeel.
Ter uitvoering van de investeringstoezegging heeft ABC in 2010 en 2011 ongeveer een miljoen euro aan ATI voldaan. Later in 2011 heeft ABC aan ATI drie onroerende zaken geleverd waarvan de koopprijs is verrekend met de schuld van ABC uit de investeringsovereenkomst. In 2012 heeft ATI deze zaken teruggeleverd aan ABC.
Bij verstekvonnis van 23 mei 2011 heeft de rechtbank van koophandel Tongeren (België) voor recht verklaard dat ABC haar contractuele verplichtingen uit de investeringsovereenkomst niet nakomt en is ABC onder meer veroordeeld om aan ATI ruim 2 miljoen euro te betalen. Tegen dit vonnis heeft ABC geen verzet of hoger beroep aangetekend, wel is een verzoek ingediend tot herroeping. In een vonnis in 2013 heeft de rechtbank Tongeren ABC c.s. niet-ontvankelijk verklaard omdat hun verzoek om herroeping was gegrond op wat hun al bekend was vòòr het verstekvonnis en de rechtsmiddelentermijnen.
In deze Nederlandse procedure vorderen verweerders in cassatie, ABC c.s., onder meer vernietiging van de investeringsovereenkomst en alle daaraan gelieerde rechtshandelingen, veroordeling van ATI c.s. tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen en tot schadevergoeding. In reconventie hebben eisers tot cassatie, ATI c.s., onder meer gevorderd opheffing van beslagen en teruglevering van enkele onroerende zaken.
De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van ABC afgewezen en de vorderingen van ATI gedeeltelijk toegewezen en ABC veroordeeld binnen veertien dagen drie onroerende zaken aan ATI terug te leveren en over te dragen. Bij overschrijding van deze termijn zou het vonnis in de plaats treden van de toestemming en handtekening van ABC.
In hoger beroep heeft ATI in een incidentele vordering (gedeeltelijke) niet-ontvankelijkverklaring van ABC c.s. in hun hoger beroep gevorderd wegens het niet doen inschrijven van hun rechtsmiddel in het register bedoeld in art. 433 Rv. Het hof heeft geoordeeld dat die eis hier niet geldt.
Bij eindarrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, de vorderingen va ABC c.s. deels toegewezen en de vorderingen van ATI c.s. afgewezen. Volgens het hof konden ABC c.s. een geslaagd beroep doen op bedrog. ATI’s verwijzing naar het gezag van gewijsde van het Belgische verstekvonnis stond daaraan volgens het hof niet in de weg, omdat de procedure in België ging over de nakoming van de investeringsovereenkomst en de Nederlandse procedure ging over bedrog en onrechtmatige daad, en de gevolgen daarvan.
Hoge Raad
Het arrest van het hof blijft in cassatie in stand.
Wat betreft de inschrijving in het rechtsmiddelenregister wijst de Hoge Raad op zijn vaste rechtspraak die inhoudt dat art. 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking heeft. Het oordeel van het hof komt er op neer dat de rechtbank heeft geoordeeld dat door het ontbreken van (de schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid de eigendom van de onroerende zaken altijd bij ATI is gebleven, zodat die eigendom haar niet meer bij notariële akte behoefde te worden geleverd. Het vonnis kon dus niet in de plaats treden van (een deel van) de akte van levering. Hiervan uitgaande heeft het hof volgens de Hoge Raad terecht geoordeeld dat art. 3:301 lid 2 BW in dit geval niet van toepassing is.
Wat betreft het gezag van gewijsde wijst de Hoge Raad op art. 33 Verordening Brussel I op grond waarvan een in een lidstaat gegeven beslissing in de overige lidstaten zonder vorm van proces wordt erkend. De omvang van het gezag van gewijsde wordt bepaald door het recht van het land waarin de beslissing is gegeven. Volgens de Hoge Raad berust het oordeel van het hof over de rechtsbetrekking in geschil klaarblijkelijk op zijn uitleg van het Belgisch recht. Klachten hierover en in verband daarmee stuiten af op art. 79, eerste lid, aanhef en onder b, RO, op grond waarvan de Hoge Raad wegens schending van het recht kan vernietigen “met uitzondering van het recht van vreemde staten”.
Volgt verwerping van het beroep.