HR 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:162
1) Bij verwijzing naar een meervoudige kamer voor beslissing over een beroep op verschoningsrecht, moeten partijen (waaronder de getuige die het beroep doet) de mogelijkheid hebben om een mondelinge behandeling te vragen ten overstaan van die meervoudige kamer.
2) Dat de bedrijfsarts op grond van de Arbeidsomstandighedenwet medische informatie met de werkgever mag delen, is beperkt tot gegevens die noodzakelijk zijn voor verzuimbegeleiding en re-integratie.
3) Het functioneel verschoningsrecht geldt ook wanneer degene die door de geheimhouding wordt beschermd, de verschoningsgerechtigde ontslaat van geheimhouding.
Achtergrond
Een bedrijfsarts die als getuige wordt gehoord beroept zich op zijn verschoningsrecht, terwijl de werkneemster, die door het beroepsgeheim van de bedrijfsarts beschermd wordt, hem als getuige heeft opgeroepen én heeft verklaard dat hij ‘alles mag vertellen’. De raadsheer-commissaris (r-c) heeft de zaak voor beslissing over dit incident (het beroep op verschoningsrecht) verwezen naar de meervoudige kamer. De meervoudige kamer wijst het beroep op verschoningsrecht af. De bedrijfsarts gaat in cassatie. De beslissing van het hof wordt om verschillende redenen vernietigd.
1. Hoge Raad; onmiddellijkheidsbeginsel
Als in een zaak een mondelinge behandeling plaatsvindt die mede als doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, moet deze in beginsel plaatsvinden ten overstaan van de rechter(s) die de beslissing zullen nemen. Dit is het onmiddellijkheidsbeginsel, en is vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Als de zaak na een mondelinge behandeling waarin partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun stellingen toe te lichten, en die voorafgaat aan de eerstvolgende uitspraak, wordt verwezen naar een meervoudige kamer, dan moet de verwijzing meegedeeld worden aan partijen. Aan partijen moet dan de gelegenheid gegeven worden om te vragen om een mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer die zal beslissen.
In deze zaak vond het verhoor van de bedrijfsarts plaats bij de r-c. Hoewel de r-c zelf mocht beslissen over het beroep van de bedrijfsarts op verschoningsrecht, besloot zij de zaak daarvoor te verwijzen naar de meervoudige kamer. Aan partijen, waaronder de getuige – partij in het incident over zijn beroep op verschoningsrecht –, had toen de mogelijkheid geboden moeten worden te vragen om een mondelinge behandeling ten overstaan van die meervoudige kamer, zo overweegt de Hoge Raad. Die mogelijkheid was hier niet geboden, en het arrest van het hof kan dus niet in stand blijven.
Art. 155 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht (bijvoorbeeld de r-c bij een getuigenverhoor), zoveel als mogelijk het eindvonnis zal wijzen of medewijzen. Het eindvonnis kan dus ook (mede)gewezen worden door rechters die niet aanwezig waren bij het getuigenverhoor. Deze specifieke regeling is volgens de Hoge Raad bij een beroep op verschoningsrecht niet van toepassing, omdat het bij beslissen daarover niet gaat om de waardering van bewijs na een getuigenverhoor ten overstaan van een r-c. De Hoge Raad vervolgt:
“De getuige die partij is in een verschoningsrechtincident heeft er, gelijk alle partijen, belang bij dat hij zijn standpunten daaromtrent kan toelichten ten overstaan van de rechters die oordelen over de zaak, dat wil zeggen over zijn beroep op verschoningsrecht.”
2. Hoge Raad; reikwijdte beroepsgeheim bedrijfsarts
Een (bedrijfs)arts is verplicht tot geheimhouding van alles wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd of bekend geworden, en alles waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen (art. 88 Wet BIG).
De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat een werkgever zich laat bijstaan door een bedrijfsarts voor het adviseren bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten (art. 14 lid 1, onder b). De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt ook dat de bepalingen uit afdeling 7.7.5 BW (geneeskundige behandelingsovereenkomst) over het niet delen van informatie met anderen dan de patiënt zonder diens toestemming, dan niet van toepassing zijn (art. 14 lid 7).
De Hoge Raad leidt uit de wetsgeschiedenis bij de Arbeidsomstandighedenwet af dat de uitzondering in art. 14 lid 7 is beperkt tot het verstrekken van gegevens als dat nodig is voor de bijstand door een bedrijfsarts voor het adviseren bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten. Het gaat dan om gegevens die noodzakelijk zijn voor verzuimbegeleiding en re-integratie. Voor het overige is het beroepsgeheim van de bedrijfsarts (art. 88 Wet BIG) onverkort van toepassing. Als het bijvoorbeeld gaat om consulten in het kader van verzuimcontrole, vallen niet automatisch alle gegevens die de bedrijfsarts daarbij verkrijgt onder de uitzondering van art. 14 lid 7 Arbeidsomstandighedenwet. Het hof was daar wel van uitgegaan, of had niet goed gemotiveerd waarom alle in het getuigenverhoor gevraagde gegevens onder deze uitzondering vielen.
3. Hoge Raad; verschoningsrecht
Een (bedrijfs)arts heeft met zijn geheimhoudingsplicht een zogenoemd functioneel verschoningsrecht (art. 165 lid 2, onder b, Rv). Achtergrond van het functioneel verschoningsrecht is het maatschappelijk belang dat iedereen zich vrij tot een verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden voor bijstand en advies, zonder de angst dat wat men aan de verschoningsgerechtigde toevertrouwt, openbaar wordt. Slechts ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ kunnen daar een uitzondering op rechtvaardigen.
Al uit rechtspraak van de Hoge Raad uit 1985 volgt dat een functioneel verschoningsgerechtigde ook een beroep op verschoningsrecht kan doen als hij van zijn geheimhoudingsplicht wordt ontslagen door degene die door die geheimhoudingsplicht wordt beschermd. Dat klinkt opmerkelijk, maar de achtergrond hiervan is het gevaar dat de geloofwaardigheid van degenen die zich tot een verschoningsgerechtigde hebben gewend, wordt beïnvloed door de weigering om de verschoningsgerechtigde van diens geheimhoudingsplicht te ontslaan. Kort gezegd: het kan tegen je werken als je weigert de verschoningsgerechtigde te ontslaan uit zijn geheimhoudingsplicht. Dit gevaar zou er verder toe kunnen leiden dat men terughoudend is in het vrij(uit) spreken met de verschoningsgerechtigde, of daar überhaupt niet meer naartoe gaat.
Volgens de Hoge Raad is hier geen sprake van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ waarvoor het verschoningsrecht wijken moet. Het hof vond het relevant dat een bedrijfsarts door een werkgever is ingeschakeld in het kader van een voor een werknemer verplichte verzuimcontrole, en dat geen sprake is van een behandelrelatie. Maar die omstandigheden zijn in de beroepspraktijk van een bedrijfsarts überhaupt niet uitzonderlijk. De omstandigheid dat de werkneemster de bedrijfsarts van het beroepsgeheim heeft ontslagen, blijft dan over. Maar die omstandigheid is, als gezegd, niet voldoende voor een uitzondering op het verschoningsrecht.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt en wijst de zaak terug. Dit is tegengesteld aan de conclusie van A-G van Peursem, hij concludeerde zowel anders wat betreft het onmiddellijkheidsbeginsel (onder 3.12-13), als de reikwijdte van het beroepsgeheim (3.24-26).