HR 4 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:518

Het niet toelaten van Caribische advocaten als cassatieadvocaat leidt niet tot een ontoelaatbare ongelijke behandeling van Caribisch-Nederlandse advocaten ten opzichte van Europees-Nederlandse advocaten. De toelating van Caribische advocaten tot de cassatiebalie moet echter wel geregeld worden.

Advocaat bij de Hoge Raad

Op grond van de in het Europese deel van Nederland geldende Advocatenwet is een ‘advocaat bij de Hoge Raad’ een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat, van wie uit de aantekening op het tableau blijkt dat hij die hoedanigheid heeft (zie art. 9j Advocatenwet). Het moet dus gaan om een advocaat die de advocaatstage heeft afgerond (onvoorwaardelijk is ingeschreven) én de aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’ heeft verkregen.

Om die aantekening te krijgen, moet een advocaat sinds de invoering van de Wet versterking cassatierechtspraak voldoen aan bepaalde opleidings- en kwaliteitseisen. Doel van de Wet versterking cassatierechtspraak is het verbeteren van de kwaliteit van de processtukken in cassatie, om zo de Hoge Raad in staat te stellen zijn kerntaken adequaat uit te oefenen. Deze vereisten zijn neergelegd in de Verordening op de advocatuur.

Eerst moet de advocaat in het jaar voorafgaand aan het verzoek om toegelaten te worden tot de cassatiebalie ten minste tien opleidingspunten halen op terreinen die leiden tot verdieping van zijn kennis van het burgerlijk recht, het burgerlijk procesrecht en de beheersing van de cassatietechniek. Vervolgens moet de advocaat een mondeling examen afleggen, waaruit blijkt dat hij voldoende kennis heeft van het burgerlijk procesrecht – in het bijzonder het appel- en cassatieprocesrecht. Legt de advocaat dat examen met goed gevolg af, dan krijgt hij een voorwaardelijke aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’. Vervolgens moet de advocaat de daaropvolgende drie jaar (i) elk jaar tien opleidingspunten halen en (ii) in de drie jaar ten minste twaalf cassatiezaken behandelen, waarvan er zes hebben geleid tot een beoordeling door de Hoge Raad. Voldoet de advocaat hieraan, dan kan hij de ‘proeve van bekwaamheid’ afleggen. Legt de advocaat de proeve van bekwaamheid met goed gevolg af, dan krijgt hij een onvoorwaardelijke aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’. De advocaat moet ook dan steeds voldoende ‘vlieguren’ (een minimum aantal te behandelen cassatiezaken) blijven maken, om als advocaat bij de Hoge Raad ingeschreven te kunnen blijven.

In de Advocatenwet BES ontbreekt een regeling om de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad te krijgen.

Achtergrond procedure

Desalniettemin heeft een advocaat die kantoor houdt in Bonaire de Nederlandse Orde van Advocaten verzocht hem in te schrijven als advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzoek is geweigerd, omdat de in het Europese deel van Nederland geldende Advocatenwet (waarin de mogelijkheid om advocaat bij de Hoge Raad te worden is geregeld) niet op deze advocaat van toepassing is.

De advocaat start vervolgens een procedure tegen de Staat. Volgens de advocaat zou sprake zijn van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van advocaten op Bonaire ten opzichte van advocaten in het Europese deel van Nederland, omdat advocaten op Bonaire niet de aantekening advocaat bij de Hoge Raad kunnen krijgen.

Het hof

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wijst – net zoals eerder het Gerecht – de vordering van de advocaat af.

Volgens het hof is de situatie van de Bonairiaans-Nederlandse advocaat en die van de Europees-Nederlandse advocaat vergelijkbaar, en is dus sprake van gelijke gevallen. Doordat een Europees-Nederlandse advocaat cassatieadvocaat kan worden en een Bonairiaans-Nederlandse advocaat dat niet zonder meer kan, is volgens het hof sprake van ongelijke behandeling.

Voor die ongelijke behandeling bestaat echter een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Ter onderbouwing van die objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft het hof onder meer erop gewezen dat in Europees Nederland voor toelating tot de advocatuur een meerjarige beroepsopleiding moet worden gevolgd, af te sluiten met tentamens, dat permanente educatie verplicht is en dat sprake is van aansluiting van rechtswege bij de Orde van Advocaten, die een publiekrechtelijk lichaam is met verordenende bevoegdheid. In Caribisch Nederland ontbreken deze organisatorische kenmerken van de advocatuur. Er is dan ook sprake van een fundamenteel andere wijze van rechtsbedeling in Caribisch Nederland dan in Europees Nederland, aldus het hof. Dit maakt dat de ongelijke behandeling gerechtvaardigd is.

Tegen dit oordeel wordt namens de advocaat cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat de Hoge Raad ook hoogste rechter is van het Caribisch deel van het Koninkrijk. Als uitgangspunt geldt (dan ook) dat het voor advocaten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk mogelijk moet zijn om toegelaten als advocaat bij de Hoge Raad, zodat zij in die zaken voor hun eigen hoogste rechter kunnen procederen.

De Staat heeft naar voren gebracht dat de mogelijkheid van toelating van advocaten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk als advocaat bij de Hoge Raad de aandacht heeft van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Toelating zou volgens de Staat plaats moeten vinden op basis van gelijke normen als die gelden voor advocaten in het Europese deel van het Koninkrijk: er moet dus sprake zijn van een gelijk niveau van kwaliteits- en toezichtsnormen. Het gaat daarbij niet alleen om de specifieke vakbekwaamheidseisen voor advocaten bij de Hoge Raad, maar ook om de eisen voor het verkrijgen van de stageverklaring en de (permanente) vakbekwaamheidseisen die voor alle advocaten gelden, en het daarbij horende toezicht. Dat strookt ook met een eerder advies van een werkgroep (gegeven op verzoek van de toenmalig president van de Hoge Raad), waarin is opgenomen dat voor beide groepen advocaten gelijke eisen moeten gelden als zij de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad wensen te krijgen.

De Hoge Raad komt tegen deze achtergrond tot het oordeel dat op dit moment geen sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. Hiertoe overweegt de Hoge Raad:

“Zoals hiervoor (…) is overwogen, zou het ook voor advocaten uit het Caribische deel van het Koninkrijk mogelijk moeten zijn om toegelaten te worden als advocaat bij de Hoge Raad in burgerlijke zaken. De Staat heeft naar voren gebracht dat daartoe in overleg met diverse partijen het stelsel van kwaliteits- en toezichtsnormen in het Caribische deel van het Koninkrijk nader moet worden uitgewerkt. De Staat kan zich redelijkerwijs op dat standpunt stellen, gelet op de huidige verschillen in kwaliteits- en toezichtsnormen. Die verschillen kunnen daarom vooralsnog een objectieve en redelijke rechtvaardiging opleveren voor de ongelijke behandeling van advocaten uit het Caribische deel van het Koninkrijk en advocaten uit het Europese deel van het Koninkrijk. Omdat de mogelijkheid van toelating van advocaten uit het Caribische deel van het Koninkrijk als advocaat bij de Hoge Raad de aandacht heeft van de Staat en verschillende oplossingen denkbaar zijn om die toelating mogelijk te maken, ziet de Hoge Raad thans geen aanleiding in andere zin te oordelen. Uit het voorgaande volgt dat het oordeel van het hof dat [de verschillen in de organisatie van de advocatuur en de rechterlijke macht en de maatschappelijke verschillen tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland] een objectieve en redelijke rechtvaardiging opleveren voor de hier aan de orde zijnde ongelijke behandeling van [de advocaat] ten opzichte van advocaten in Europees Nederland, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en ook niet onbegrijpelijk is.”

De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep. Hiermee wijkt de Hoge Raad af van de conclusie van A-G Drijber, die (op basis van een andere lezing van het oordeel van het hof) concludeerde tot vernietiging van de uitspraak.

De Staat is in deze procedure bijgestaan door Hans van Wijk, Giel Wind en de auteur.

Share This

Cassatieblog.nl