HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2302.
De immuniteit van bewindspersonen en volksvertegenwoordigers voor uitlatingen gedaan tijdens vergaderingen in het parlement, is niet beperkt tot immuniteit voor uitlatingen die verband houden met het onderwerp dat in het parlement werd behandeld.
C.A.S.D. Wever, minister in de Arubaanse regering, had A.R. Lampe, lid van de Arubaanse Staten voor een oppositiepartij, tijdens een Statenvergadering toegevoegd: “pedofiel bo ta” – “pedofiel ben jij”, en, “leg dat maar uit aan al de kinderen die je hebt misbruikt“. Lampe vorderde rectificatie van deze beschuldigingen, wat in eerste aanleg werd toegewezen. In hoger beroep werd het vonnis vernietigd, omdat de uitlatingen volgens het Gemeenschappelijk Hof vielen onder de parlementaire immuniteit: art. III.20 van de Arubaanse Staatsregeling bepaalt dat de leden van de Staten, de ministers en andere personen die deelnemen aan de beraadslagingen, niet in rechte kunnen worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd. Dit artikel is de Arubaanse tegenhanger van het Nederlandse art. 71 Grondwet.
In cassatie betoogde Lampe dat, nu het debat in de Staten niet ging over zijn beweerde pedofilie, deze uitlating van Wever niet onder de parlementaire immuniteit viel. De immuniteit van deelnemers aan een vergadering van algemeen vertegenwoordigende organen vindt haar grond in het publieke belang dat de deelnemers aan een dergelijke vergadering zich daar vrijelijk kunnen uiten opdat de democratische controle op het openbaar bestuur goed kan worden uitgeoefend, en bezwaarlijk kan worden aanvaard dat het uitschelden van een parlementariër voor pedofiel in enig opzicht verband houdt met de democratische controle, aldus het cassatiemiddel.
De Hoge Raad verwerpt deze opvatting:
“3.4.2 Parlementaire immuniteit zoals hier aan de orde vormt een beperking van het recht op toegang tot de rechter. Zij dient echter een legitiem doel, te weten het beschermen van de vrije meningsuiting in het parlement en handhaving van de scheiding van machten tussen de wetgever en de rechter (vgl. HR 28 juni 2002, LJN AE1544, NJ 2002/577 en EHRM 17 december 2002, application nr. 35373/97 (A. tegen het Verenigd Koninkrijk)). Met dat doel is niet verenigbaar dat, zoals aanvaarding van de door het middel voorgestane opvatting zou meebrengen, de rechter zich zou begeven in een beoordeling van de – in dit geval: civielrechtelijke – toelaatbaarheid van in het parlement gedane uitingen, welke dan ook.”
A-G Langemeijer bespreekt in zijn conclusie voor het arrest ook de situatie (die zich in deze zaak niet voordeed) dat niet de bewindspersoon in privé, maar de rechtspersoon (de Staat der Nederlanden, het Land Aruba) wordt aangesproken wegens uitlatingen gedaan in het parlement. Langemeijer schrijft dat de rechtspersoon evenmin tot rectificatie kan worden veroordeeld, maar dat de immuniteit niet per se aan eventuele schadevergoeding in de weg hoeft te staan, als die uitlating aan de Staat kan worden toegerekend.
“Indien een minister in een vergadering van het parlement een uitlating heeft gedaan en deze gedraging aan de Staat (c.q. het Land) kan worden toegerekend, zal een vordering tegen de Staat (het Land) tot rectificatie van de uitlating waarschijnlijk afstuiten op de hiervoor besproken immuniteitsregel. Het is niet per se noodzakelijk dat hetzelfde geldt voor een vordering tegen de Staat (c.q. het Land) tot schadevergoeding.”