HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8304
Art. 3:301 lid 2 BW bepaalt dat verzet, hoger beroep of cassatie tegen een vonnis of arrest waarbij is bepaald dat de betreffende uitspraak in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte, binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel in de openbare registers moet worden ingeschreven op straffe van niet-ontvankelijkheid. Deze eis geldt slechts voor uitspraken die betrekking hebben op de levering van registergoederen (vgl. art. 3:301 lid 1 BW) en dus niet voor uitspraken die, zoals hier aan de orde, betrekking hebben op de levering van aandelen.
Tussen partijen was een intentieovereenkomst tot overname van aandelen van kracht. Nadat de notaris een conceptakte van aandelenlevering had opgesteld, heeft verweerster sub 2 (van wie verweerster sub 1 – koper van de aandelen – bestuurder was) de koopsom van de aandelen voldaan. De akte van levering is echter niet gepasseerd voor de notaris en de aandelen zijn niet aan verweerster sub 1 of sub 2 geleverd. In deze procedure vorderen zij veroordeling van de verkopers tot levering van de aandelen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen en heeft bepaald dat het vonnis in de plaats zou treden van de op te maken notariële akte tot levering van de aandelen en dezelfde kracht zou hebben als een dergelijke akte, voor het geval niet aan de veroordeling zou worden voldaan. De rechtsgrond voor deze (subsidiaire) veroordeling ligt in art. 3:300 BW.
De verkopers hebben appel ingesteld, maar werden in dit rechtsmiddel niet ontvankelijk verklaard. Het hof grondde zijn niet-ontvankelijkheidsoordeel op art. 3:301 lid 2 BW. Daarin is bepaald dat het instellen van een rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of cassatie) binnen acht dagen gevolgd moet worden door inschrijving in de openbare registers. Blijft deze inschrijving achterwege, dan moet de rechter de insteller van het rechtsmiddel (ook ambtshalve) niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op art. 3:301 lid 1 BW geldt dit ontvankelijkheidsvereiste voor rechtsmiddelen tegen uitspraken die in de plaats treden van een akte tot levering van registergoederen. Dit voorschrift houdt verband met het bepaalde in art. 3:89 BW: de levering van een registergoed wordt eerst volledig rechtsgeldig als inschrijving van de notariële leveringsakte heeft plaatsgevonden. Wanneer nu de rechter (op de voet van art. 3:300 BW) bepaalt dat zijn uitspraak in de plaats treedt van de notariële leveringsakte en een der partijen een rechtsmiddel instelt, eist art. 3:301 lid 2 BW dat daarvan melding wordt gedaan in de openbare registers. Deze bepaling strekt niet zozeer ter bescherming van de procespartijen, maar van derden die moeten kunnen vertrouwen op de openbare registers.
Het hof achtte dit voorschrift van inschrijving van het instellen van een rechtsmiddel ook van toepassing in geval de rechterlijke uitspraak ziet op levering van aandelen. Voor zodanig levering geldt echter niet het (constitutieve) vereiste van inschrijving in de openbare registers. In het onderhavige arrest stelt de Hoge Raad buiten iedere twijfel dat in zo’n geval (ook) het vereiste van inschrijving van een rechtsmiddel niet geldt. Tegen de achtergrond van art. 3:301 lid 1 BW en de beperkte strekking van die bepaling (zie hierover uitgebreid de conclusie van A-G Timmerman, par. 3.6-3.9), is dit geen verrassend oordeel (waaraan verweersters in cassatie zich overigens refereerden). Het arrest van het hof wordt op dit punt dus vernietigd.
Eisers tot cassatie hadden in eerste aanleg een reconventionele vordering ingesteld die betrekking had op een borgstelling. De rechtbank verklaarde hen daarin niet-ontvankelijk; het hof verwierp de daartegen gerichte grieven. Ook op dit punt houdt het bestreden arrest in cassatie geen stand. Het hof heeft verzuimd rekening te houden met enkele stellingen van eisers en zal in de procedure na verwijzing alsnog op deze stellingen moeten ingaan.
Verweersters in cassatie zijn bijgestaan door Mirella Peletier.