HR 29 maart 2013, LJN BY8661 (Broeren/Duijsens)
Het recht laat geen ruimte voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van art. 6:162 BW tegen zogenoemde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken.
Broeren en Duijsens zijn kunstschilders. Duijsens meent dat de schilderijen van Broeren te veel lijken op die van haar, en dat er daarom sprake is van auteursrechtinbreuk, dan wel van slaafse nabootsing. In hoger beroep heeft het hof de schilderijen vergeleken. Van enkele schilderijen heeft het hof vastgesteld dat deze inbreuk maken op het auteursrecht van Duijsens, maar bij de meeste schilderijen niet. Als die schilderijen worden vergeleken met schilderijen van Duijsens, zijn de totaalindrukken zodanig verschillend dat er geen sprake is van een verveelvoudiging, en dus evenmin van auteursrechtinbreuk, aldus het hof.
Wel is volgens het hof bij die schilderijen sprake van slaafse nabootsing. De schilderijen zijn weliswaar niet één-op-één als kopieën van schilderijen van Duijsens aan te merken, maar volgens het hof bootsen de schilderijen van Broeren wel de stijl van de schilderijen van Duijsens slaafs na. Het hof somt een aantal kenmerken van de stijl van Duijsens op, en stelt vast dat deze kenmerken in meer of mindere mate terugkomen in de werken van Broeren. De verschillen waar Broeren op heeft gewezen, zoals de strakkere lijnen, de preciezere schilderwijze en het verschil in concrete afbeelding, vallen volgens het hof pas op als schilderwerken van beide kunstenaars naast elkaar worden bekeken. De stijlnabootsing door Broeren is volgens het hof nodeloos, de schilderijen van Broeren “roepen direct associaties op met de schilderijen van Duijsens”, en daardoor kan volgens het hof verwarring bij het publiek bestaan, waardoor “een werk Broeren […] door het publiek allicht voor een schilderij van Duijsens [kan] worden aangezien”. Dat is volgens het hof onrechtmatig.
In cassatie klaagt Broeren dat het leerstuk van slaafse nabootsing niet kan worden ingeroepen om stijl te beschermen. Hij voert aan dat een stijl ook niet beschermd wordt door het auteursrecht, maar dat alleen op een concrete uitwerking van een stijl – zoals een specifiek schilderij – auteursrecht kan rusten. De ratio daarvan is dat stijlbescherming een afbakeningsprobleem geeft (wat valt er wel en wat valt er niet onder?) en dat een verbod om in een bepaalde stijl te werken de ontwikkeling van de kunst kan remmen. Broeren voert aan dat diezelfde argumenten pleiten tegen het aannemen van de mogelijkheid van onrechtmatigheid van stijlnabootsing op grond van de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW (waar het leerstuk van de slaafse nabootsing op is gegrond).
Broeren vindt de Hoge Raad aan zijn zijde:
“3.5 De klacht treft doel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt het gebruik van hetzelfde materiaal, het bewerken daarvan volgens dezelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode, of het volgen van dezelfde stijl, nog niet mee dat sprake is van nabootsing van een werk als bedoeld in art. 13 Aw (HR 28 juni 1946, NJ 1946/712, vgl. voorts HR 29 december 1995, […] NJ 1996/546). De Auteurswet geeft geen exclusief recht aan degene die volgens een – hem kenmerkende – stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen.
3.6 Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van art. 6:162 BW tegen zogenoemde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken. Een ander oordeel zou meebrengen dat langs die weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen.”
De Hoge Raad sluit niet geheel uit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onrechtmatig kan zijn, maar dan zijn bijkomende omstandigheden nodig. Dat de nabootsing “nodeloos” is en bij het publiek verwarring wekt, is niet voldoende.
Broeren is in cassatie bijgestaan door de auteur.