HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:48
Het Hof kon oordelen dat verzoeker met de aanvraag van zijn faillissement misbruik van bevoegdheid maakt, nu er geen bekende baten zijn en een faillissement, in verband met de daaraan verbonden kosten, slechts ertoe kan leiden dat de schulden van verzoeker nog verder toenemen.
Aanvraag eigen faillissement en misbruik van bevoegdheid
Uit hoofde van art. 1 Fw komt een schuldenaar de bevoegdheid toe op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard. Om in staat van faillissement te worden verklaard dient de schuldenaar wel in de toestand te verkeren dat hij heeft opgehouden zijn schulden te betalen. Niettemin kan – ook als aan alle vereisten om in staat van faillissement te worden verklaard is voldaan – een daartoe strekkend verzoek worden afgewezen. Dat is mogelijk wanneer bij het verzoek een ‘redelijk belang’ ontbreekt, waarvan in het bijzonder sprake zal zijn indien de uitoefening van de bevoegdheid om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard ‘misbruik van recht’ oplevert. In art. 3:13 lid 2 BW worden drie voorbeelden van misbruik van recht genoemd. Eén van de voorbeelden is dat de uitoefening van de bevoegdheid geschiedt met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Ingevolge art. 3:15 BW kan art. 3:13 BW ook buiten het vermogensrecht toepassing vinden, voor zover de aard van de betrokken rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Oordelen rechtbank en Hof
In deze zaak heeft verzoeker zijn eigen faillissement aangevraagd. Zowel de rechtbank als het Hof hebben deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat verzoeker weliswaar voldoet aan de eisen voor het uitspreken van een faillissement, maar dat hij met zijn aanvraag misbruik van bevoegdheid maakt, nu er geen bekende baten zijn en een faillissement, in verband met de daaraan verbonden kosten, slechts ertoe kan leiden dat de schulden van verzoeker nog verder toenemen. Bovendien zou het salaris van een aan te stellen curator niet verhaalbaar zijn en zou de tot curator aan te stellen persoon daarom onevenredig worden benadeeld. Het Hof heeft deze overwegingen van de rechtbank onderschreven (vgl. rov. 2, derde zin, in verbinding met rov. 1 van de beschikking van het Hof).
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verzoeker aangevoerd dat een faillissement voor hem de weg naar een schuldsanering opent die voor hem als ondernemer niet rechtstreeks openstaat, maar wel als hij in staat van faillissement is verklaard. In dat geval kan hij namelijk het uitgesproken faillissement om laten zetten in een schuldsaneringsregeling op de voet van art. 15b Fw. Het Hof overweegt dat dit betoog berust op een onjuiste rechtsopvatting, nu verzoeker als natuurlijke persoon, ook al is hij ondernemer, ook rechtstreeks in aanmerking komt voor toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens het Hof maakt verzoeker, indien het hem erom is te doen om langs de weg van een faillissement tot een toepassing van een schuldsaneringsregeling te komen, met een ander doel gebruik van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen, dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (vgl. rov. 2, vanaf de vierde zin, van de beschikking van het Hof).
Het geding in cassatie
In cassatie klaagt verzoeker over het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Hij wijst daartoe onder meer op de stellingen dat hij zijn bedrijf heeft gestaakt en daaruit slechts schulden resteren, en dat een faillissementscurator de bevoegdheid en de mogelijkheid heeft om snel regelingen met de crediteuren te treffen en aldus tot een afwikkeling van zijn bedrijf te komen. Een snelle regeling en afwikkeling is volgens verzoeker gewenst in verband met zijn zeer slechte gezondheidstoestand. Verzoeker klaagt in cassatie voorts over het oordeel van het Hof dat indien het hem erom is te doen om langs de weg van een faillissement tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te komen, hij van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen gebruik maakt met een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
De Hoge Raad acht de klachten van verzoeker ongegrond. Volgens de Hoge Raad kunnen de hiervoor (en in rov. 3.1 van de beschikking) weergegeven overwegingen van het Hof het oordeel dragen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dat oordeel geeft volgens de Hoge Raad, mede gelet op het verschil in strekking van een faillissement en een schuldsanering, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het oordeel behoefde dan ook geen nadere motivering (vgl. rov. 3.3). De Hoge Raad verwerpt daarom het beroep.
A-G Wuisman heeft in eerste instantie ook geconcludeerd tot verwerping van het beroep. In zijn aanvullende conclusie van 24 mei 2013, concludeert hij echter – zij het met enige aarzeling – tot vernietiging. Uit een briefwisseling die in verband met het proces-verbaal heeft plaatsgevonden tussen de advocaat van verzoeker en het Hof (en waarover Wuisman bij het opstellen van zijn eerdere conclusie nog niet de beschikking had), leidt hij af dat er aanwijzingen zijn dat de uitlatingen op de terechtzitting over het doel van het aanvragen van het faillissement meer moeten hebben ingehouden dan dat het aanvragen geschiedde enkel met het oogmerk om een snelle toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te bewerkstelligen. Aan die aanwijzingen, zeker voor zover zij te ontlenen zijn aan de nadere toelichting op de ziekte van verzoeker, lijkt volgens Wuisman uiteindelijk toch het meeste gewicht te moeten worden toegekend. In tegenstelling tot zijn eerdere conclusie van 26 april 2013, concludeert hij daarom tot vernietiging.