HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:522 (verzekerden / SRK)

Ook bij schending van de medewerkingsplicht kan de verzekeraar slechts dekking weigeren als hij aantoont dat hij door dit niet-meewerken in zijn redelijke belangen is geschaad (vgl. 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9705). Uit het oordeel van het hof blijkt onvoldoende dat de door de verzekeraar aangevoerde nadelen – dat zij door het uitblijven van een reactie meer werk moest verrichten, en dat de vertraging de kans op een schikking verkleinde – voldoende klemmend waren.

Achtergrond

Eisers tot cassatie hebben in 2009 een woning, gebouwd omstreeks 1900, gekocht. Bij verbouwingswerkzaamheden bleken de vloer en de steunbalken verrot. Eisers hebben zich tot de verkopers gewend vanwege non-conformiteit. De verkopers weigerden aansprakelijkheid te aanvaarden. Eisers hebben zich vervolgens bij hun rechtsbijstandverzekeraar (SRK, handelend ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst tussen eisers en Aegon N.V.). SRK liet weten dat ze de vordering weinig kansrijk vonden, maar was wel bereid om de verkopers eenmalig aan te schrijven. Opnieuw wezen de verkopers iedere aansprakelijkheid van de hand.

Een paar maanden later dienden eisers een klacht in bij Aegon over de behandeling door SRK. In reactie daarop heeft SRK eisers gewezen op de twee mogelijkheden die de polisvoorwaarden in dit soort gevallen bieden. Als de rechtsbijstandverzekeraar meent dat er überhaupt geen juridisch geschil is (en dus geen dekking), dan kan de verzekerde een deskundigenrapport laten opstellen teneinde de aanwezigheid van een juridisch geschil aan te tonen (art. 6.3 polisvoorwaarden). Als tussen SRK en verzekerde verschil van mening bestaat over de wijze van afdoening van het juridisch geschil (bijvoorbeeld: de verzekerde is het niet eens met het eindstandpunt van SRK omtrent de redelijke kans van slagen), dan kan de verzekerde een beroep doen op de geschillenregeling.

Eisers hebben zich niet nader uitgelaten over deze twee opties. SRK heeft eisers een maand later bericht dat hun kennelijke beroep op de geschillenregeling werd gehonoreerd. Eisers hebben daarna toch – met instemming van SRK – de andere route gevolgd en een deskundigenonderzoek laten verrichten. De conclusie van het rapport (van 12 oktober 2010) luidde:

“Wat betreft de aangetroffen/aangeduide gebreken is ondergetekende van mening dat voor wat betreft het merendeel deze tijdens de bezichtiging(en) van de woning en de overdracht zichtbaar zijn geweest.”

SRK verzocht eisers vervolgens verschillende keren om instructies voor de verdere afhandeling van de zaak. Zo’n drie maanden later heeft SRK aan eisers bericht dat dekking in het dossier wordt beëindigd omdat eisers geen gehoor hebben gegeven aan verzoeken van SRK. Een nader beroep van eisers op de geschillenregeling is door SRK niet gehonoreerd.

Eisers hebben, voor zover in cassatie nog van belang, in kort geding gevorderd dat SRK een externe advocaat inschakelt die voor rekening van SRK een bindend advies geeft in antwoord op de (in de geschillenregeling geduide) vraag of het ingenomen juridische (eind)standpunt of de wijze van juridische aanpak van de zaak door SRK zo tot stand heeft kunnen komen, dan wel dat SRK de behandeling van het geschil voortzet.

Oordeel hof

Het hof heeft deze vorderingen afgewezen. Volgens het hof bleek uit de inschakeling van de deskundige (in plaats van het volgen van de geschillenprocedure) dat partijen het kennelijk alsnog eens waren over de verdere behandeling door SRK en de wijze van afdoening. Gelet op de conclusie van het deskundigenbericht was, aldus het hof, onvoldoende zeker dat de vorderingen in een bodemprocedure toewijsbaar zouden zijn. Het hof onderkent vervolgens dat er sprake moet zijn van schending van de belangen van de verzekeraar, wil deze zich kunnen beroepen op schending van de medewerkingsplicht en komt tot de voorlopige conclusie dat daarvan sprake is “nu eisers ondanks rappel en een “aanwijzing” nagelaten hebben te reageren.”

Oordeel Hoge Raad

In cassatie klagen eisers dat het hof zou hebben miskend dat het voor SRK duidelijk had moeten zijn dat sprake was van een geschil in de zin van de geschillenregeling. Deze klacht faalt. Het oordeel van het hof dat de vastgestelde gang van zaken (het alsnog volgen van de route van de “twijfelbepaling”, het herhaaldelijke verzoek om instructies en het uitblijven van een reactie op dat verzoek) niet in de weg staat aan een beroep door SRK op de polisvoorwaarden die bepalen dat aan de verzekering geen rechten kunnen worden ontleend als de verzekerde een of meer van de op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad in rov. 3.3.1.

De Hoge Raad onderstreept vervolgens in rov. 3.3.1 het door het hof gememoreerde uitgangspunt dat een verzekeraar gemotiveerd moet stellen dat hij door de niet-nakoming van zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst in zijn redelijke belangen is geschaad. De Hoge Raad verwijst in dat verband naar HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007: BA9705, NJ 2008/57. In dat geval had de verzekerde zijn schade te laat gemeld en betrof het dus de schending van de meldingsplicht door verzekerde. Diezelfde maatstaf geldt voor de hier centraal staande medewerkingsplicht en dus heeft het hof terecht getoetst óf de belangen van SRK zijn geschaad.

Het oordeel van het hof dát SRK inderdaad in zijn redelijke belangen is geschaad, kan echter niet (kennelijk zelfs niet tegen de achtergrond van de beperkte motiveringseisen die gelden in kort geding; vgl. conclusie A-G Spier, onder 3.19) door beugel, aldus de Hoge Raad in rov. 3.3.2:

“Het hof had derhalve, gelet op de evengenoemde stelling van [eiser] c.s., aan de hand van hetgeen SRK daaromtrent heeft aangevoerd, dienen te onderzoeken of SRK door de handelwijze van [eiser] c.s. in haar redelijke belangen is geschaad. Hetgeen het hof aan het slot van rov. 5.3.2 heeft overwogen (aangehaald hiervoor in 3.2), geeft er geen blijk van dat het hof dat heeft onderzocht, althans vormt niet een toereikende motivering voor het oordeel dat de door SRK aangevoerde nadelen – dat zij door het uitblijven van een reactie meer werk moest verrichten, en dat de vertraging de kans op een schikking verkleinde – voldoende klemmend waren.”

Het verwijzingshof zal zich nader moeten buigen over de vraag of door deze schending van de medewerkingsplicht de redelijke belangen van SRK zijn geschaad.

Cassatieblog.nl

Share This