HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1201

De Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname (TOS) biedt geen grondslag voor het verkrijgen van een nationaliteit door het toekennen van een fictieve of formele woonplaats in verband met iemands diplomatieke status. 

Inleiding

Voor de toedeling van de Surinaamse dan wel de Nederlandse nationaliteit bij de onafhankelijkheid van Suriname speelt de woonplaats in de TOS een essentiële rol. Zo verkregen volgens art. 3 van de TOS de Surinaamse nationaliteit alle meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en op het tijdstip van inwerkingtreding van de TOS (25 november 1975) in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben. Minderjarigen volgen in beginsel de nationaliteit van hun vader (art. 6 lid 1 TOS).

Verweerder in cassatie, minderjarig op 25 november 1975, heeft op de voet van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap de rechtbank Den Haag verzocht om vast te stellen dat hij vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit.

De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen, op de grond, samengevat, dat de Surinaamse autoriteiten er bij de vader kennelijk voor hebben gekozen uit te gaan van een fictieve woonplaats in Suriname waardoor de vader, destijds Surinaams diplomaat in Nederland, op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit verkreeg (blijkend uit een verklaring van het Centraal Bureau voor Burgerzaken van Suriname en afgifte van een paspoort in 1976). De rechtbank meende dat sprake was van een uitzonderlijk geval, waarbij een redelijke uitleg van de TOS met zich bracht dat verweerder de nationaliteit heeft verkregen die hij zou hebben verkregen als hij meerderjarig zou zijn geweest op het tijdstip van inwerkingtreding van de TOS (d.i. de Nederlandse). De Staat heeft tegen deze beschikking cassatieberoep ingesteld.

De relevante feiten

Verweerder in cassatie is in 1969 in Suriname geboren als zoon van een vader en een moeder die beiden in Suriname zijn geboren. Zijn ouders bezaten ten tijde van zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit. Als wettig kind van een Nederlandse vader verkreeg verweerder op grond van de destijds geldige nationaliteitswetgeving bij geboorte eveneens de Nederlandse nationaliteit.

De vader is in 1972 naar Nederland gekomen, waar hij vanaf 1974 werkte als diplomaat van de gevolmachtigde minister van Suriname in Den Haag. Na de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 bleef hij in diplomatieke dienst werkzaam bij de Surinaamse ambassade in Den Haag. In verband met diplomatieke immuniteit is hij in 1976 uitgeschreven uit de gba. In 1980 is de vader vertrokken naar Suriname.

Verweerder is met zijn moeder in 1973 naar Nederland gekomen. De moeder heeft altijd de Nederlandse nationaliteit behouden. De ouders zijn in 1986 gescheiden. Verweerder verblijft met een onderbreking van 1992 tot 1997 in Nederland.

De beschikking van de Hoge Raad

De Staat heeft in cassatie onder meer geklaagd dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het woonplaatsbegrip van art. 3 TOS. Die klacht slaagt.

De Hoge Raad wijst erop dat art. 8 lid 2 TOS een specifieke voorziening biedt voor de situatie dat de vader als Surinaams diplomaat de Surinaamse nationaliteit diende te bezitten. Dit tweede lid houdt in dat Nederlanders die op het tijdstip van inwerkingtreding van de TOS een publiekrechtelijk dienstverband bezitten met de Republiek Suriname en de Surinaamse nationaliteit niet ontlenen aan de TOS, deze nationaliteit verkrijgen te rekenen van dat tijdstip, door binnen één jaar daarna hun wil daartoe te kennen te geven. Uit de aanwezigheid van deze specifieke voorziening moet volgens de Hoge Raad worden afgeleid dat de TOS geen grondslag biedt voor het verkrijgen van een nationaliteit door het toekennen van een fictieve of formele woonplaats in verband met iemands diplomatieke status. Bovendien volgt daaruit dat de Surinaamse nationaliteit van de vader in verband met diens diplomatieke status niet kan worden aangemerkt als een uitzonderlijke situatie die bij het opstellen van de TOS niet onder ogen is gezien en die noopt tot een uitleg “die het meest in overeenstemming is met de redelijkerwijs te bewerkstelligen bedoelingen van de TOS”.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en verwijst het geding naar die rechtbank terug.

De Staat is in cassatie bijgestaan door Ans van Duijvendijk-Brand.

Cassatieblog.nl

Share This