HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1643 (Sepeba/Rito)
Indien de schuldenaar, nadat de in verzuim verkerende schuldeiser zich alsnog tot medewerking aan de nakoming bereid heeft verklaard, zijn prestatie niet aanstonds kan verrichten maar daarvoor redelijkerwijs nog enige voorbereidingstijd nodig heeft, eindigen de gevolgen van het schuldeisersverzuim pas zodra de schuldenaar redelijkerwijs weer tot nakoming in staat is.
Inleiding; einde schuldeisersverzuim
De schuldeiser komt in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis wordt verhinderd doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt (art. 6:58 BW). Het schuldeisersverzuim kan worden beëindigd door zuivering, dat wil zeggen doordat het beletsel van de kant van de schuldeiser verdwijnt (vgl. art. 6:69 BW en voorts de conclusie van plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense, sub 13).
In de literatuur is – met name door Streefkerk – verdedigd dat de gevolgen van het schuldeisersverzuim pas door zuivering ten einde komen op het moment waarop de schuldenaar zijn prestatie daadwerkelijk heeft verricht of redelijkerwijs had kunnen verrichten, nu de schuldenaar onder bepaalde omstandigheden een redelijke tijd gegund moet worden om zijn prestatie voor te bereiden en alsnog te verrichten (zie de conclusie, sub 13). In het onderhavige arrest is deze verfijning door de Hoge Raad – met Streefkerk in de zetel – aanvaard en toegepast.
Feiten en procesverloop
Partijen zijn in 2001 overeengekomen dat Sepeba koop-aannemingsovereenkomsten met derden zou sluiten ten aanzien van een viertal percelen die Rito eerder van Sepeba had overgenomen. Om levering aan derden-kopers mogelijk te maken, is overeengekomen dat Rito op eerste verzoek van Sepeba gehouden was haar medewerking te verlenen aan de levering van de percelen aan die derden (door middel van een zogenoemde ABC-transactie). Sepeba zou op haar beurt, zodra een perceel zou zijn verkocht, de door haar van Rito ontvangen koopsom terugbetalen, vermeerderd met een rentevergoeding van 7,5% per jaar (voor de tijd gedurende welke het perceel te koop had gestaan).
Nadat Sepeba (pas) in 2008 perceel 1 aan een derde had verkocht, is tussen partijen een geschil ontstaan over de wijze waarop de overeengekomen financiële afrekening moest plaatsvinden. In verband hiermee heeft Rito geweigerd haar medewerking te verlenen aan de levering van het perceel onder de door Sepeba gestelde voorwaarden.
Sepeba vordert in dit geding een bevel aan Rito om, op straffe van een dwangsom, alsnog op eerste verzoek bij de notaris te verschijnen teneinde haar medewerking te verlenen aan de benodigde ABC-transactie.
Het hof wees deze vordering grotendeels toe. Volgens het hof had Sepeba gelijk met de door haar verdedigde wijze van afrekening. Daarom was Rito in schuldeisersverzuim, zolang zij haar medewerking aan de levering van het perceel (onder de door Sepeba gestelde voorwaarden) weigerde. Dienovereenkomstig heeft het hof geoordeeld dat de door Sepeba verschuldigde rente pas weer zou gaan lopen zodra Rito expliciet en schriftelijk aan Sepeba zou hebben medegedeeld dat zij alsnog zou meewerken aan de levering van het perceel in overeenstemming met de door het hof geformuleerde voorwaarden (waaronder de voorwaarde dat Sepeba een termijn van dertig dagen in acht moest nemen om Rito van de beoogde leveringsdatum op de hoogte te stellen).
Cassatie
In cassatie klaagt Sepeba dat het hof met zijn zojuist weergegeven oordeel heeft miskend dat het schuldeisersverzuim van Rito eerst eindigt indien zij “daadwerkelijk zal hebben meegewerkt” aan de levering van het perceel, althans in ieder geval niet reeds op het moment dat Rito zal hebben medegedeeld dat zij zal meewerken aan de levering.
Deze klacht slaagt ten dele. Daartoe stelt de Hoge Raad voorop dat de gevolgen van het schuldeisersverzuim in een geval als het onderhavige inderdaad pas eindigen zodra de schuldenaar redelijkerwijs weer tot nakoming in staat is, dus (zo nodig) na het gunnen van een redelijke termijn voor (de voorbereiding van) de nakoming:
“3.6.3 Indien, nadat de schuldeiser zich (alsnog) tot medewerking aan de nakoming bereid heeft verklaard, de schuldenaar zijn prestatie niet aanstonds kan verrichten maar daarvoor redelijkerwijs nog enige voorbereidingstijd nodig heeft, eindigen de gevolgen van het schuldeisersverzuim pas zodra de schuldenaar redelijkerwijs weer tot nakoming in staat is. Pas op dat moment is immers het van de zijde van de schuldeiser opgekomen beletsel voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen, uitgewerkt.”
In casu stond op grond van ’s hofs arrest vast dat Sepeba, alvorens tot levering te kunnen overgaan, in ieder geval een termijn van dertig dagen in acht moest nemen om Rito van de beoogde leveringsdatum op de hoogte te stellen. Volgens de Hoge Raad is deze door het hof gestelde voorwaarde te beschouwen als een “uitvloeisel van de door het schuldeisersverzuim van Rito veroorzaakte onenigheid”. Bovendien zullen, aldus de Hoge Raad, nog enige dagen nodig zijn voor de praktische voorbereiding van het transport (zoals voor het opstellen van de concept-afrekening en concept-transportakte, die volgens het hof voorafgaand aan de termijn van dertig dagen aan Rito moesten worden toegezonden). De hiervoor benodigde extra termijn stelt de Hoge Raad – als feitelijk punt van ondergeschikte aard in de zin van art. 421 Rv – op vijf dagen (rov. 3.6.4).
Per saldo concludeert de Hoge Raad dat Sepeba “redelijkerwijs niet eerder dan pas na verloop van 35 dagen” na de door het hof genoemde schriftelijke mededeling van Rito, in staat zal zijn het perceel aan de derde-koper te leveren. Pas na verloop van deze termijn is het schuldeisersverzuim van Rito gezuiverd en gaat de door Sepeba te betalen contractueel overeengekomen rente (weer) lopen, omdat pas dan geen beletsel meer bestaat voor nakoming door Sepeba, aldus de Hoge Raad (rov. 3.6.5).
Overigens faalt de klacht (dus), voor zover Sepeba betoogt dat het schuldeisersverzuim pas eindigt op het moment dat Rito “daadwerkelijk zal hebben meegewerkt” aan de levering van het perceel. Dat ligt voor de hand, omdat Sepeba op haar beurt natuurlijk ook voor (verdere) vertraging zou kunnen zorgen, in welk geval zij de contractueel overeengekomen rente dient te voldoen. Het crediteursverzuim slaat dan om in debiteursverzuim (vgl. de conclusie, sub 13). Zou Rito, nadat zij aanvankelijk haar medewerking aan de levering had aangekondigd, naderhand toch weer haar medewerking weigeren, dan raakt zij vanaf dat moment opnieuw in schuldeisersverzuim, aldus de Hoge Raad (rov. 3.6.6).
Conform het voorgaande vernietigt de Hoge Raad ’s hofs arrest gedeeltelijk (overigens ook met betrekking tot de oorspronkelijke ingangsdatum van de rente; zie rov. 3.4) en doet hij de zaak zelf af door te bepalen dat de rente (pas) weer zal gaan lopen na ommekomst van een termijn van 35 dagen na de schriftelijke mededeling van Rito dat zij haar medewerking aan de levering zal verlenen.