HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681
Voor kwalificatie als steunvordering is voldoende dat een vordering ter verificatie kan worden ingediend. Een toekomstige vordering kan niet als steunvordering dienen. Hetzelfde geldt voor de verplichting om huurgenot te verschaffen op grond van een lopende huurovereenkomst, zolang de huurder het huurgenot heeft. Reikwijdte Nebula-arrest (HR 3 november 2006, NJ 2007/155).
Casus
ABN AMRO heeft het faillissement aangevraagd van Berzona B.V. Aan de aanvraag werd een eigen vordering van ruim € 11,8 miljoen ten grondslag gelegd, alsmede twee steunvorderingen.
Die steunvorderingen behelsden volgens de bank vorderingen van huurders van door Berzona verhuurde flats tot het verschaffen van huurgenot enerzijds en om onderhoud aan die flats te verrichten anderzijds.
Zowel rechtbank als hof hebben het verzoek van de bank afgewezen. Volgens het hof zijn de vorderingen van huurders van Berzona niet aan te merken als steunvorderingen, terwijl gesteld noch gebleken is dat Berzona ter zake van haar verplichtingen als verhuurster in gebreke is.
Cassatie
In cassatie klaagt de bank over ’s hofs kwalificatie van de door de bank als steunvorderingen ingeroepen vorderingen.
Die klachten vinden bij de Hoge Raad geen gehoor.
Ten aanzien van de vorderingen van huurders om aan de door Berzona verhuurde flats onderhoud te verrichten, neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof klaarblijkelijk heeft gemeend dat deze vorderingen toekomstig van aard zijn. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk, omdat de Bank niet heeft gesteld dat sprake zou zijn van achterstallig onderhoud of dat thans onderhoud door Berzona zou moeten worden verricht. Zie rov. 3.5. Rechtens onjuist is het oordeel van het hof evenmin, omdat een toekomstige vordering niet tot steunvordering kan dienen, aangezien onvoldoende zeker dat zo’n vordering daadwerkelijk zal ontstaan. Zie rov. 3.4.3, welke volgt op een algemene uiteenzetting door de Hoge Raad ten aanzien van het begrip steunvordering. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat voor de kwalificatie als steunvordering voldoende is dat sprake is van een vordering die ter verificatie kan worden ingediend.
Ten aanzien van de vorderingen van huurders van Berzona tot het verschaffen van huurgenot, neemt de Hoge Raad tot uitgangspunt dat de huurders ten tijde van de faillissementsaanvraag in het genot waren van het gehuurde. Omdat de curator niet bevoegd is dat genot te beëindigen als de huurovereenkomst nog loopt, levert de vordering tot het verschaffen van huurgenot in dat geval geen vordering op die in het faillissement ter verificatie kan worden ingediend, zo redeneert de Hoge Raad. Een steunvordering kan zo’n vordering derhalve niet zijn. Zie over het uitgangspunt dat het faillissement geen invloed heeft op bestaande wederkerige overeenkomsten ook het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2013 (X/Mr. Tideman q.q.), eerder besproken op dit blog (CB 2013-78) .
Opmerking verdient dat de Hoge Raad in dit verband uitdrukkelijk overweegt dat het zgn. Nebula-arrest (HR 3 november 2006, NJ 2007/155) niet afdoet aan het uitgangspunt dat de curator niet bevoegd is het huurgenot te beëindigen. In dat arrest stond de Hoge Raad toe dat de curator de huur door een economisch eigenaar van een aan de failliet toebehorend ruimte beëindigde, een en ander met een beroep op het paritas-beginsel. Uit het onderhavige geval vloeit voort dat het Nebula-arrest in zijn eigen, specifieke context moet worden bezien.
“In het arrest van 3 november 2006 (Nebula) ligt geen ander oordeel besloten. Dat arrest heeft slechts betrekking op de vraag of de curator gebonden is aan een huurovereenkomst die na het faillissement van de juridische eigenaar van de verhuurde zaak is aangegaan door de economisch eigenaar daarvan op grond van een hem daartoe door de juridische eigenaar verleende contractuele bevoegdheid. Die vraag is in dat arrest ontkennend beantwoord op de grond dat de mogelijkheid om door het aangaan van een huurovereenkomst te beschikken over zaken die behoren tot de boedel, een te vergaande inbreuk vormt op de gelijkheid van schuldeisers. Deze beslissing betreft een andere kwestie dan hier aan de orde.”