HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2786
Kansschade bij medische aansprakelijkheid. Uit het feit dat een (medisch) deskundige een kans niet in een percentage kan uitdrukken omdat naar de grootte van die kans geen onderzoek is gedaan, volgt niet dat die kans niet in een rechtens relevante omvang bestaat.
Achtergrond van de zaak
Eiseres in de hier te bespreken zaak is op 12 januari 2002 naar de spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis in Maastricht gebracht in verband met een acute hernia. Nadat zij daar door een arts-assistent neurologie was onderzocht en pijnstilling had gekregen, is zij weer naar huis gebracht. Een dag later is zij echter wederom naar het ziekenhuis gebracht, waar zij nogmaals, maar nu door een andere arts-assistent neurologie werd onderzocht. Naar aanleiding daarvan is zij diezelfde avond nog aan de acute hernia geopereerd.
Na deze operatie zijn bij eiseres restverschijnselen (in de vorm van gevoelsstoornissen) blijven bestaan. In het licht daarvan heeft eiseres in de onderhavige procedure gevorderd het ziekenhuis te veroordelen tot vergoeding van de door haar gelegen schade. Zij heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat het zogeheten caudasyndroom in het ziekenhuis niet tijdig is onderkend en dat jegens haar niet overeenkomstig de professionele standaard is gehandeld.
Het hof heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en heeft daartoe – kort samengevat – overwogen dat weliswaar sprake is geweest van een tekortkoming van de arts-assistent die eiseres op 12 januari 2002 op de spoedeisende hulp heeft onderzocht (doordat zij eiseres onvoldoende heeft onderzocht en bevraagd), maar dat onvoldoende duidelijk is dat er een niet zeer kleine kans bestond dat door de vertraging aan eiseres een reële kans op een beter behandelingsresultaat (dan feitelijk is gerealiseerd) is onthouden. De door het hof benoemde deskundige had in zijn rapportage namelijk aangegeven dat de kans op een beter behandelingsresultaat niet in een percentage kan worden uitgedrukt.
Cassatie
Eiseres stelt cassatieberoep in tegen het arrest van het hof en klaagt (onder meer) dat het oordeel dat onvoldoende aannemelijk zou zijn dat door de vertraging aan eiseres een reële kans op een beter behandelingsresultaat is onthouden, onjuist dan wel onbegrijpelijk is. Eiseres wijst er in dit verband op dat de betreffende deskundige in zijn rapportage had opgemerkt dat in de op het moment van het voorval geldende richtlijn staat beschreven dat een snelle operatie noodzakelijk is.
In lijn met de conclusie van A-G mr. Wesseling-van Gent, acht de Hoge Raad deze klacht van eiseres gegrond. De Hoge Raad overweegt daartoe dat de deskundige in zijn rapportage heeft opgemerkt dat nooit vergelijkend onderzoek is verricht of een snelle operatie een beter resultaat geeft dan een wat latere operatie. Om die reden is niet bekend welk verschil een snelle operatie maakt ten opzichte van een wat latere operatie. Tegen deze achtergrond heeft de deskundige de grootte van de kansen niet kunnen duiden. Het hof heeft hieraan echter de conclusie verbonden dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de vertraging het verlies van een kans op een beter behandelingsresultaat heeft veroorzaakt. Die conclusie had het hof daaruit echter niet mogen trekken:
“3.4.2. …
Uit het feit dat een deskundige een kans niet in een percentage kan uitdrukken omdat naar de grootte van die kans geen onderzoek is gedaan, volgt immers niet dat die kans niet in een rechtens relevante omvang bestaat. Dat klemt temeer omdat prof. Bartels opmerkt dat volgens de destijds geldende richtlijn bij voorkeur zo snel mogelijk en dwingend binnen een dag zou moeten worden geopereerd, en dat het zo kan zijn dat tijdens het ontstaan van de hernia acuut dusdanige druk op de zenuwen ontstaat dat deze op dat moment al onherstelbaar beschadigd zijn, maar dat daar tegenover staat dat bij minder ernstige druk, langdurige compressie wellicht leidt tot minder goed herstel. In het licht van het voorgaande is het oordeel van het hof dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat door het delay een kans op een beter behandelresultaat verloren is gegaan, onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.”
Nu de betreffende deskundige geen kanspercentage kon noemen, maar zijn antwoorden aan de andere kant ook niet uitsluiten dat van het verlies van een reële kans sprake kan zijn geweest, had het hof volgens de Hoge Raad nader moeten onderzoeken of door de vertraging een reële kans op een beter behandelingsresultaat verloren is gegaan. In het bevestigende geval had het hof vervolgens tot een zo goed mogelijke schatting van die kans moeten komen. De Hoge Raad wijst erop dat het hof daartoe bijvoorbeeld de deskundige op een zitting nader had kunnen bevragen.
De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.