HR 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:568

Bij de begroting van de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen kan – voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is – rekening worden gehouden met inkomsten uit zwart werk (inkomsten waarover ten onrechte geen belastingen en premies zijn afgedragen) van de benadeelde in de periode vóór de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis.

Feiten

Verweerder tot cassatie heeft een eenmanszaak. Tijdens werkzaamheden voor een basisschool is hij van een door de school ter beschikking gestelde ladder gevallen. Als gevolg daarvan heeft hij enkelletsel opgelopen.

Verweerder heeft de stichting waartoe de basisschool behoort aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de stichting en heeft aansprakelijkheid erkend.

In het kader van de schadeafwikkeling is een rapport opgesteld over de bedrijfsresultaten van de eenmanszaak. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij naast de in dat rapport opgenomen inkomsten, ook inkomsten heeft gehad die niet in de administratie zijn verwerkt en waarover hij geen belasting heeft betaald.

In een deelgeschilprocedure op grond van art. 1019w Rv hebben Achmea c.s. de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat de inkomsten uit zwart werk buiten beschouwing moet worden gelaten bij het bepalen van de omvang van de schade. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Achmea c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen de deelgeschilbeschikking. Het hof heeft de deelgeschilbeschikking bekrachtigd.

De Hoge Raad

Achmea c.s. stellen cassatieberoep in. Het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat bij de begroting van schade wegens verminderd arbeidsvermogen geen rekening mag worden gehouden met inkomsten uit zwart werk. Daarnaast voert het middel aan dat de strafbaarheid en onrechtmatigheid van zwart werk zich ertegen verzetten dat de benadeelde op het punt van stelplicht en bewijslast tegemoet wordt gekomen.

Voordat de Hoge Raad het middel bespreekt, zet hij zijn vaste rechtspraak uiteen. Daaruit volgt dat het bestaan en de omvang van de schade door verminderd arbeidsvermogen als gevolg van een aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis moeten worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijk situatie na die gebeurtenis en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder die gebeurtenis zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast ter zake rusten op de benadeelde, maar daaraan mogen geen hoge eisen worden gesteld.

De Hoge Raad overweegt dat bij de begroting van de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen rekening kan worden gehouden met inkomsten uit zwart werk, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is. Hij verwijst in dat verband naar zijn uitspraak van 24 november 2000. De Hoge Raad overweegt verder dat het feit dat de benadeelde vóór de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis dergelijke inkomsten had, erop duidt dat de benadeelde door arbeid inkomen kon verwerven. Dat zegt iets over het toentertijd bestaande arbeidsvermogen.

Onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraak overweegt de Hoge Raad over het aan te leggen beoordelingskader:

 “Indien de benadeelde vóór de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis inkomsten had uit zwart werk waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is, dient, overeenkomstig hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen, te worden beoordeeld (i) of, en zo ja, in welke omvang de benadeelde in de hypothetische situatie deze werkzaamheden zou hebben verricht, dan wel ter vervanging daarvan andere werkzaamheden zou hebben verricht, en (ii) welk netto-inkomen, na inhouding of afdracht van de verschuldigde belasting en premie, de benadeelde met de hiervoor bedoelde werkzaamheden zou hebben ontvangen.”

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dat is in lijn met de conclusie van A-G Lindenbergh.

Cassatieblog.nl

Share This