HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2215 (Qnow/Verweerder)

(1) Alle (materiële én processuele) fouten bij de uitoefening van de rechterlijke taak van arbiters dienen te worden beoordeeld naar de Greenworld-maatstaf (persoonlijke aansprakelijkheid in geval van opzet, bewuste roekeloosheid of grof plichtsverzuim). (2) ’s Hofs oordeel dat het ontbreken van de handtekeningen van twee arbiters onder het arbitrale vonnis geen grof plichtsverzuim van de voorzitter oplevert, is onjuist of onbegrijpelijk.

Achtergrond

Is een arbiter persoonlijk aansprakelijk als het onder zijn voorzitterschap gewezen arbitrale vonnis niet is ondertekend door zijn twee mede-arbiters, en het vonnis op die grond vernietigbaar is ex art. 1057 lid 2 jo. 1065 lid 1 sub d Rv? Nee, oordeelden rechtbank en hof. De Hoge Raad oordeelt anders.

Verweerder in cassatie heeft als voorzitter van een driekoppig scheidsgerecht een arbitraal vonnis gewezen waarin een miljoenenclaim van Qnow was toegewezen. Qnow heeft deze claim niet (volledig) kunnen incasseren, omdat het arbitrale vonnis door de rechtbank Amsterdam is vernietigd op de grond dat het niet door alle drie arbiters was ondertekend.

In dit geding stelt Qnow de voorzitter van het scheidsgerecht (verweerder) aansprakelijk wegens een beroepsfout, inhoudend dat hij niet erop heeft toegezien dat het onder zijn voorzitterschap gewezen arbitrale vonnis op de door art. 1057 lid 2 Rv voorgeschreven wijze (door alle drie arbiters) was ondertekend.

Greenworld-maatstaf

Rechtbank en hof beoordeelden de aansprakelijkheid van verweerder aan de hand van de zogenaamde Greenworld-maatstaf, naar een arrest uit 2009 waarin de Hoge Raad behalve de aansprakelijkheid van arbiters ook de overheidsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak aan de orde stelde (HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7834, NJ 2011/131, m.nt. J.B.M. Vranken (Greenworld)). In dit arrest overwoog de Hoge Raad:

“3.6. (…) dat arbiters slechts persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld indien zij met betrekking tot de vernietigde beslissing opzettelijk of bewust roekeloos hebben gehandeld dan wel met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt”.

Opzet of bewuste roekeloosheid was in casu niet aan de orde. Het geschil spitste zich dus toe op de vraag of de voorzitter zich schuldig had gemaakt aan “grof plichtsverzuim”, door niet toe te zien op de voorgeschreven ondertekening van het vonnis. Het hof oordeelde van niet en overwoog daartoe (uitsluitend) dat het ontbreken van de twee handtekeningen, “door welke omstandigheden dan ook” en “hoe ongelukkig dat ook is”, niet kan leiden tot de conclusie dat is gehandeld met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt.

Geen onderscheid tussen materiële en processuele fouten

In cassatie klaagt Qnow allereerst dat het hof de verkeerde maatstaf heeft toegepast. De terughoudende maatstaf uit het Greenworld-arrest zou namelijk berusten op de notie van rechterlijke beoordelingsvrijheid en (daarom) alleen gelden voor inhoudelijke gebreken van het arbitrale vonnis. Voor processuele fouten zouden de gewone regels van wanprestatie of onrechtmatige daad gelden, met als (lichtere) maatstaf of de arbiter heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend arbiter betaamt.

A-G Rank-Berenschot achtte deze klacht gegrond, mede onder verwijzing naar literatuur over onrechtmatige overheidsrechtspraak, waarin een dergelijk onderscheid tussen processuele en materiële fouten was bepleit (conclusie, sub 2.14 e.v.). De Hoge Raad verwerpt evenwel dit onderscheid en oordeelt dat, mede omwille van de rechtszekerheid, alle fouten bij de uitoefening van de rechterlijke taak van arbiters dienen te worden beoordeeld naar dezelfde maatstaf. Er is dus geen grond de Greenworld-maatstaf te beperken tot vernietiging van een arbitraal vonnis op inhoudelijke gronden (r.o. 3.4.3).

Buiten deze (brede) categorie van fouten bij de uitoefening van de rechterlijke taak vallen de zogenaamde “bedrijfsfouten”, zo verduidelijkt de Hoge Raad in r.o. 3.4.4. Deze term is afkomstig uit de memorie van toelichting bij art. 42 Wrra, waar de wetgever als voorbeelden van bedrijfsfouten van rechters noemt het “zoek maken van stukken”, een “verkeersongeval op weg naar een descente” of “het werpen van een smeulende peuk in een papiermand waardoor brand in het paleis van justitie ontstaat”. Ingevolge art. 42 Wrra kunnen derden die schade lijden door zulke bedrijfsfouten de Staat hiervoor aansprakelijk stellen, zonder dat bijkomende vereisten in de zin van de Greenworld-maatstaf gelden. De A-G had een parallel met dit artikel getrokken om te betogen dat (ook) voor processuele fouten van arbiters de normale regels van het aansprakelijkheidsrecht gelden (conclusie, sub 2.18.1 e.v.). De Hoge Raad ziet dat dus anders en trekt de grens tussen “niet-rechterlijke” (bedrijfs)fouten en “rechterlijke” fouten (materieel of processueel).

Ondertekeningsgebrek als grof plichtsverzuim

Ten tweede had Qnow geklaagd dat ’s hofs oordeel, óók met inachtneming van de Greenworld-maatstaf, onjuist dan wel onbegrijpelijk zou zijn, omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom niet-ondertekening van het arbitrale vonnis geen grof plichtsverzuim van de voorzitter oplevert. Daarbij wees Qnow erop dat het ondertekeningsgebrek onherstelbaar is en ernstige gevolgen heeft voor Qnow, nu de gehele arbitrale procedure daardoor zinledig is geweest.[1]

Ook deze klacht achtte A-G Rank-Berenschot gegrond (conclusie, sub 2.24 e.v.) en de Hoge Raad volgt haar daarin (wel). De verantwoordelijkheid van de voorzitter van een scheidsgerecht om erop toe te zien dat het ondertekeningsvoorschrift van art. 1057 lid 2 Rv wordt nageleefd, moet volgens de Hoge Raad, mede gelet op de ernstige gevolgen van schending daarvan, worden aangemerkt als een “wezenlijk onderdeel van diens taak” (r.o. 3.5.3).

Tegen deze achtergrond kon het hof niet volstaan met de motivering dat indien “door welke omstandigheden dan ook” de handtekeningen van twee arbiters ontbraken geen sprake is van grof plichtsverzuim. Het hof heeft ofwel miskend dat een ondertekeningsgebrek wel degelijk tot aansprakelijkheid van de voorzitter kan leiden, ofwel onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, door niet in zijn beoordeling te betrekken “wat de feitelijke gang van zaken is geweest rond de ondertekening en deponering ter griffie van het arbitrale vonnis” (r.o. 3.5.3). De Hoge Raad acht dus juist beslissend “door welke omstandigheden” het ondertekeningsgebrek is ontstaan.

De kennelijke gedachte van het hof dat een menselijke en voorstelbare vergissing als de onderhavige geen grof plichtsverzuim in de zin van het Greenworld-arrest kan opleveren, is dus verworpen. De Hoge Raad overweegt met zoveel woorden dat bij grof plichtsverzuim de verwijtbaarheid “in zekere mate is geobjectiveerd” (r.o. 3.5.2). Ook A-G Rank-Berenschot overwoog dat bij de beoordeling van grof plichtsverzuim “niet zozeer de goede trouw van arbiters van belang [is], maar de vraag wat de objectieve ernst van hun handelen is”. In dit verband wierp zij de retorische vraag op waarom een fout als deze juist voor risico van Qnow als opdrachtgeefster zou moeten komen, en niet voor risico van de arbiters (conclusie, sub 2.29). Na verwijzing zal die vraag (alsnog) onder ogen moeten worden gezien.

[1] Naar het hier toepasselijke, oude arbitragerecht was het ondertekenings-gebrek inderdaad onherstelbaar. Onder de huidige Arbitragewet 2015 voorziet art. 1065a Rv in de mogelijkheid van “rémission” (zie de conclusie van A-G Rank-Berenschot, sub 2.26).

Cassatieblog.nl

Share This