HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83 (TVM Verzekeringen / verweerder)

De vraag of de polisvoorwaarde waarin voorwaardelijk opzet van dekking is uitgesloten meebrengt dat schade veroorzaakt door een bestuurder die rijdt onder invloed van alcohol van dekking is uitgesloten, moet worden beantwoord aan de hand van het DSM/Fox-arrest. Voor de consument-verzekerde moet bovendien duidelijk en begrijpelijk zijn geweest dat die omstandigheid tot dekkingsuitsluiting leidt. HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3715 volstaat niet voor het oordeel dat de verzekerde niet hoefde te begrijpen dat rijden onder invloed niet tot dekkingsuitsluiting onder de opzetclausule leidt.

Verweerder in cassatie is ingevolge de WAM verzekerd bij TVM Verzekeringen. In 2008 heeft verzekerde een auto-ongeluk veroorzaakt, waarbij een derde schade heeft geleden. TVM heeft de schade van de derde vergoed, maar heeft jegens verzekerde dekking geweigerd. TVM vordert in dit geding betaling van hetgeen zij aan de derde heeft vergoed. TVM doet dit met een beroep op art. 4.9 van de polisvoorwaarden, waarin  schade veroorzaakt met opzet, voorwaardelijk opzet of goedvinden van de verzekerde van verzekering is uitgesloten. TVM stelt dat sprake is van voorwaardelijk opzet, omdat verzekerde willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een aanrijding zou plaatsvinden door te gaan rijden met een aanzienlijke hoeveelheid alcohol in zijn bloed. Verder zou uit verklaringen aan de politie blijken dat hij gedurende een jaar of drie gewoon was op donderdag- en vrijdagavond naar een kroeg te gaan en na het nuttigen van 15 tot 20 biertjes met de auto terug te rijden.

Het hof wees het beroep van TVM op de dekkingsuitsluitingsgrond af met referte aan het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU3715). In die zaak had het hof als feit van algemene bekendheid aangenomen dat WAM-verzekeringen veelal een uitsluiting in de polis bevatten voor schade veroorzaakt bij het rijden onder invloed. Die aanname ging de Hoge Raad te ver:

“4.2.3 (…) Het Hof heeft de reikwijdte van het begrip ‘feit van algemene bekendheid’ in art. 149 lid 2 Rv miskend nu in het licht van wat wordt opgemerkt in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 22, geenszins gezegd kan worden dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage.”

Met verwijzing naar dit oordeel oordeelt het hof in deze zaak dat de verzekerde van TVM redelijkerwijs niet heeft hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking onder de WAM-verzekering was uitgesloten. Het hof komt tot de slotsom dat TVM zich niet op de uitsluitingsgrond kan beroepen.

In cassatie klaagt TVM dat het hof heeft miskend dat sprake is van voorwaardelijk opzet en dat het arrest van HR 13 januari 2006 niet als uitgangspunt kan dienen. TVM vindt zowel A-G Wuisman als de Hoge Raad aan haar zijde.

De Hoge Raad stelt voorop (rov. 3.4) dat het arrest uit 2006 zag op een andere situatie. Weliswaar was ook in dit arrest sprake van een ongeval veroorzaakt door een bestuurder die reed onder invloed van alcohol, maar de verzekeraar grondde de dekkingsuitsluiting op de bepaling in de polis dat dekking is uitgesloten voor schade veroorzaakt terwijl de feitelijke bestuurder niet wettelijk bevoegd is het motorrijtuig te besturen. De verzekeraar betoogde dat deze situatie zich voordeed, omdat de bestuurder meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage. Die wettelijke bevoegdheid – die overigens volgens de Hoge Raad niet automatisch geacht kan worden te ontbreken als de bestuurder meer gedronken dan wettelijk is toegestaan (zie rov. 4.2.2 van genoemd arrest) – is in dit geval niet aan de orde.

TVM heeft zich immers beroepen op de (voorwaardelijk) opzet-clausule. Het was dan ook, aldus de Hoge Raad in rov. 3.5, aan het hof om te beoordelen of de verzekerde bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst heeft moeten begrijpen dat door deze clausule de schade veroorzaakt onder de aan de orde zijnde omstandigheden (namelijk:  het besturen van de verzekerde auto na gebruik van een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol, in samenhang met de gewoonte waarover verzekerde bij de politie heeft verklaard) van dekking is uitgesloten. De Hoge Raad overweegt in dat verband als volgt:

“3.6 Bij de uitleg van dat beding gelden de maatstaven van het arrest DSM/Fox (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Indien de verzekerde de verzekeringsovereenkomst is aangegaan als consument in de zin van afdeling 6.5.3 van het Burgerlijk Wetboek, geldt daarnaast de eis dat voor hem bij de totstandkoming van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest dat een schadevoorval zoals het onderhavige met dit beding van dekking zou zijn uitgesloten, en prevaleert bij twijfel over de betekenis van het beding de voor hem gunstigste uitleg (art. 6:238 lid 2 BW).”

In rov. 3.7 oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad merkt op dat de overweging uit het arrest uit 2006 dat het geen feit van algemene bekendheid is dat in WAM-verzekeringen dekking voor schade veroorzaakt door een bestuurder die (kort gezegd) rijdt onder invloed van meer alcohol dan toegestaan, niet volstaat voor het oordeel dat TVM geen beroep toekomt op de dekkingsuitsluiting wegens voorwaardelijk opzet.

De uitspraak van de Hoge Raad komt erop neer dat het oordeel uit 2006 niet wegneemt dat, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, (de verzekerde heeft moeten begrijpen dat) het rijden onder invloed kwalificeert als voorwaardelijk opzet in de zin van de polisvoorwaarden en om die reden tot dekkingsuitsluiting leidt. Het verwijzingshof zal zich nu moeten buigen over de uitleg van de opzetclausule conform de DSM/Fox-maatstaf en de bijzonderheden die gelden ingeval de verzekerde een consument is. A-G Wuisman neemt overigens in zijn conclusie een stevig schot voor de boeg en ziet weinig reden om eraan te twijfelen dat deze omstandigheid onder het bereik van de opzetclausule valt:

“2.4.1 Het ervoor kiezen om als bestuurder van een voertuig aan het verkeer te gaan deelnemen, terwijl men in een aanmerkelijke staat van dronkenschap verkeert, is op te vatten als een handelen zoals zojuist bedoeld en daarmee in beginsel ook als een handelen met het voorwaardelijke opzet in de zin van de uitsluitingsclausule. Er bestaat alleen dan aanleiding om, voor wat dit laatste betreft, tot een andere conclusie te komen, indien er sterke aanwijzingen zijn dat het toch niet de bedoeling is om het zojuist vermelde handelen mede onder de uitsluiting van dekking van met voorwaardelijke opzet veroorzaakte schade te laten vallen. Als een zodanige aanwijzing valt niet reeds te beschouwen het gegeven dat in WAM-verzekeringen dekking voor schade, die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage, veelal niet is uitgesloten. Hiermee bedoelt men dat van de verzekerings-voorwaarden veelal geen zogeheten alcoholuitsluitingsclausule deel uitmaakt. Uit het niet opgenomen zijn van een dergelijke clausule in de polisvoorwaarden kan niet reeds worden afgeleid, dat het geval waarin een bestuurder van een voertuig in een aanmerkelijke staat van dronkenschap aan het verkeer deelneemt, ook niet valt onder de clausule waarin van dekking is uitgesloten schade die met voorwaardelijke opzet is veroorzaakt. Men zou het ook zo kunnen zeggen dat juist de uitsluiting van dekking van met voorwaardelijk opzet veroorzaakte schade het opnemen van een alcoholuitsluitingsclausule niet of althans in mindere mate nodig maakt.”

 

Cassatieblog.nl

Share This