HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2747
Wordt een last tot inbewaringstelling (art. 20 Wet Bopz) gegeven zonder voorafgaand onderzoek door een psychiater, en vindt een dergelijk onderzoek evenmin plaats “immediately after the arrest”, dan is het gerechtvaardigd om, voor de toepassing van art. 28 lid 1 Wet Bopz (verzoek tot schadevergoeding wegens onrechtmatige last), de gevolgen van het optreden van de burgemeester jegens de betrokkene toe te rekenen aan de gemeente.
Voor de toepassing van art. 28 lid 1 Wet Bopz kan als feitelijk vermoeden tot uitgangspunt worden genomen dat het onderzoek tijdig – dat wil zeggen: “immediately after the arrest” – heeft plaatsgevonden, indien het binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsontneming is verricht. De hier bedoelde 24 uur omvatten alle dagen en uren, dus ook de nachtelijke uren alsmede zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen als bedoeld in de Algemene termijnenwet.
Prejudiciële vragen
Deze oordelen van de Hoge Raad zijn gegeven naar aanleiding van prejudiciële vragen (art. 392 Rv) van het hof Amsterdam. De zaak betrof een verzoek om schadevergoeding wegens een (vermeend) onrechtmatige last tot inbewaringstelling (art. 20 Wet Bopz).
De rechtbank had de gemeente op de voet van art. 28 lid 1 Wet Bopz veroordeeld tot betaling van € 80,– schadevergoeding. De last van de burgemeester was volgens de rechtbank onrechtmatig omdat betrokkene na de vrijheidsontneming niet binnen zes uren (de uren tussen 18.00 en 06.00 niet meegerekend) was onderzocht door een onafhankelijk psychiater. De gemeente was bij het hof opgekomen tegen de toewijzing van het verzoek om schadevergoeding. De argumenten van de gemeente kwamen erop neer dat de rechtmatigheid van de last moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de last is gegeven en de burgemeester in het systeem van de wet niet verantwoordelijk is voor het (nadien) doen verrrichten van onderzoek door een psychiater. Hij treedt slechts op ter bescherming van de openbare orde.
In de (drie) vragen van het hof werden in feite twee kwesties aan de orde gesteld: (i) hoever strekt de verantwoordelijkheid van de burgemeester nadat hij een last tot inbewaringstelling op de voet van art. 20 Wet Bopz heeft gegeven, en (ii) als iemand niet voordat de last werd afgegeven is onderzocht door een onafhankelijk psychiater, is dan aan te geven binnen welke termijn een dergelijk onderzoek alsnog dient te geschieden?
Verantwoordelijkheid burgemeester voor BOPZ-vrijheidsontneming na last tot inbewaringstelling
De Hoge Raad behandelt allereerst de eerste twee vragen die zien op de betekenis van de last en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid.
Naar de letter had de burgemeester voldaan aan de in de wet geformuleerde vereisten voor afgifte van een last. De wet eist immers niet een voorafgaand onderzoek door een onafhankelijk psychiater als dat in het concrete geval niet mogelijk blijkt te zijn.
De Hoge Raad refereert aan de vaste rechtspraak van het EHRM volgens welke aan een vrijheidsontneming in de zin van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM de eis wordt gesteld dat de stoornis van de geestvermogens is vastgesteld door een “medical expert” (psychiater) door middel van een objectief medisch onderzoek van de betrokkene. Dat medisch onderzoek door een psychiater dient in beginsel plaats te vinden voorafgaand aan de vrijheidsontneming. Niettemin is aanvaard dat in “urgent cases such an opinion be obtained immediately after the arrest.” [vergelijk onder meer het Varbanov-arrest, EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96].
In de visie van de Hoge Raad dient de burgemeester erop toe te zien dat de last tot inbewaringstelling slechts wordt gegeven als is voldaan aan (ook) de eisen ingevolge art. 5 EVRM. Een zonder voorafgaand onderzoek door een psychiater gegeven last moet daarom als onrechtmatig in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz te worden aangemerkt indien de betrokkene niet “immediately after the arrest” is onderzocht door een (niet bij de behandeling betrokken) psychiater. Deze betrokkene kan dan jegens de gemeente aanspraak maken op schadevergoeding. Daaraan doet niet af dat burgemeester noch gemeente na de gegeven last een onderzoek door een psychiater kunnen afdwingen of de aangevangen inbewaringstelling kunnen (doen) beëindigen, omdat de burgemeester door het geven van de last de verantwoordelijkheid neemt voor een juiste wijze van vrijheidsontneming.
Termijn voor psychiatrisch onderzoek na BOPZ-vrijheidsontneming (“immediately after the arrest”)
Vervolgens boog de Hoge Raad zich over de (derde) vraag: wat moet worden verstaan onder “immediately after the arrest”? Is dat een termijn van zes (daglicht)uren die door sommige rechtbanken, met een schuin oog naar het strafrecht, wel wordt gehanteerd, of is dat een termijn van 24 uren zonder meer, die andere rechtbanken als richtlijn hanteren, of nog iets anders?
De Hoge Raad overweegt (zie rov. 3.4.2 en 3.4.2) dat het, uitgaande van de urgentie die in de woorden “immediately after the arrest” tot uitdrukking komt, gerechtvaardigd is om
“3.4.3 (…) voor de toepassing van art. 28 lid 1 Wet Bopz als feitelijk vermoeden tot uitgangspunt te nemen dat het onderzoek tijdig – dat wil zeggen: ‘immediately after the arrest’ – heeft plaatsgevonden, indien het binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsontneming is verricht. De hier bedoelde 24 uur omvatten alle dagen en uren, dus ook de nachtelijke uren alsmede zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen als bedoeld in de Algemene termijnenwet.
Indien het onderzoek binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsontneming heeft plaatsgevonden, mag derhalve ervan worden uitgegaan dat het tijdig is verricht, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt dat het feitelijk mogelijk was het onderzoek eerder te verrichten dan op het tijdstip waarop het heeft plaatsgevonden.
Indien het onderzoek niet binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsontneming heeft plaatsgevonden, moet ervan worden uitgegaan dat het niet tijdig is verricht, tenzij de gemeente aannemelijk maakt dat het feitelijk niet mogelijk was het onderzoek eerder te verrichten dan op het tijdstip waarop het heeft plaatsgevonden.”
Beantwoording vragen
De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen van het hof vervolgens aldus:
“1. Een last tot inbewaringstelling die is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, is als een onrechtmatige last in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz aan te merken, indien de betrokkene niet ‘immediately after the arrest’ is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
2. De in art. 28 lid 1 Wet Bopz bedoelde schadevergoeding komt ten laste van de gemeente, ongeacht of de burgemeester dan wel de gemeente invloed had op het alsnog uitvoeren van een onderzoek door een psychiater of het voortduren van de inbewaringstelling.
3. Indien een last tot inbewaringstelling is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, moet de vraag of het nadien uitgevoerde onderzoek door een psychiater ‘immediately after the arrest’ heeft plaatsgevonden, worden beantwoord met inachtneming van hetgeen hiervoor in 3.4.2-3.4.3 is vermeld.”