HR 17 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:749

De Hoge Raad schept in deze uitspraak duidelijkheid over de grenzen die worden gesteld aan de aanspraak van een werknemer op een gedeeltelijke transitievergoeding. De toekenning van een transitievergoeding is en blijft gekoppeld aan de (gedeeltelijke) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en staat los van de hoogte van het salaris c.q. het functieniveau.

 In de ‘Kolom-beschikking’ heeft de Hoge Raad in 2018 geoordeeld dat een werknemer aanspraak heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding in geval van een structurele en substantiële vermindering van de arbeidsduur. Hierna is de vraag opgekomen of een werknemer ook aanspraak maakt op een gedeeltelijke transitievergoeding indien een werknemer als gevolg van een herplaatsing in een andere passende functie geen uren verliest, maar er wel in salaris op achteruit gaat. In het arrest van 17 april 2020 beantwoordt de Hoge Raad de hierover door het hof Amsterdam gestelde prejudiciële vragen.

Ter opfrissing: de Kolom-beschikking

In ons eerdere blog CB 2018-144 is de Kolom-beschikking van de Hoge Raad al nader toegelicht. In een notendop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werknemer aanspraak heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding in geval van een substantiële en structurele vermindering van de arbeidsduur van de werknemer. Denk bijvoorbeeld aan een vermindering van het aantal uren als gevolg van bedrijfseconomische redenen of vanwege langdurige gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (langer dan 104 weken).

Met een “substantiële vermindering” bedoelt de Hoge Raad een vermindering van de arbeidstijd van ten minste 20%. Met een “structurele vermindering” bedoelt de Hoge Raad een vermindering die “naar redelijke verwachting blijvend” zal zijn. De Hoge Raad heeft hiervoor geen specifieke tijdsduur genoemd.

Voor de aanspraak op de gedeeltelijke transitievergoeding maakt het niet uit hoe de vermindering van het aantal arbeidsuren wordt gerealiseerd. Dit kan zijn door het beëindigen van de arbeidsovereenkomst gevolgd door een nieuwe arbeidsovereenkomst voor minder uren, een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst of de aanpassing van de arbeidsduur in onderling overleg.

Uit de uitspraak volgt dat er geen aanspraak op een (gedeeltelijke) transitievergoeding bestaat indien de aanpassing van de arbeidsduur op verzoek van de werknemer plaatsvindt.

Prejudiciële vragen: ook gedeeltelijke transitievergoeding bij lager betaalde functie?

In de uitspraak van 17 april 2020 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de door het Hof Amsterdam op de voet van art. 392 Rv gestelde prejudiciële vragen. De eerste vraag daarbij was:

Dient met een vermindering van de arbeidsduur gelijkgesteld te worden een vermindering van het salaris als gevolg van een functiewijziging, met dien verstande dat in dat geval ook recht op een transitievergoeding bestaat naar evenredigheid van de salarisvermindering?’

 Deze vraag is niet alleen van belang bij een aanpassing van de arbeidsduur/functie wegens arbeidsongeschiktheid of een bedrijfseconomische reden, maar is ook relevant voor een demotie in bijvoorbeeld disfunctioneringsdossiers.

Feiten in het kort

De werkneemster werkte als lerares bij Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond (hierna: SIPOR) met een werktijdfactor van 1,0. Haar salaris bedroeg € 3.313 bruto per maand. Na een ziekteperiode van twee jaar, heeft het UWV de werkneemster voor 48,49% arbeidsongeschikt bevonden. Daarbij is geoordeeld dat zij blijvend ongeschikt is voor het eigen werk. Wel kon zij bij SIPOR worden herplaatst in de lagere functie van onderwijsassistente. De werkneemster is hierop ontslag verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en is met ingang van diezelfde datum voor onbepaalde tijd benoemd tot onderwijsassistente met een werktijdfactor van 0,8. Haar salaris is daarbij verminderd naar € 1.706,40 bruto per maand. Dat is dus bijna de helft van haar aanvankelijke salaris.

De werkneemster is een procedure gestart waarin zij heeft verzocht om SIPOR te veroordelen haar een (al dan niet gedeeltelijke) transitievergoeding te betalen.

Na een afwijzing van de vordering door de kantonrechter, heeft het Hof in een tussenbeschikking geoordeeld dat de werkneemster in elk geval recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding in verband met de vermindering van haar arbeidsduur met 20%. Daarnaast heeft het Hof overwogen dat de Kolom-beschikking van de Hoge Raad de vraag oproept of de werkneemster daarnaast recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding, als vergoeding voor het substantiële inkomensverlies dat zij lijdt door de herplaatsing in een functie die in een lagere salarisschaal is ingedeeld.

Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat herplaatsing in een andere functie niet gelijkgesteld kan worden aan een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:673 BW. Een vermindering van salaris die het gevolg is van herplaatsing, geeft dan ook geen recht op een transitievergoeding.

De Hoge Raad oordeelt hiertoe als volgt:

‘Met het wettelijke stelsel en het karakter van de transitievergoeding is niet verenigbaar dat aanspraak ontstaat op een gedeeltelijke transitievergoeding bij een inkomensachteruitgang door herplaatsing in een functie met een lager salaris. Herplaatsing in een andere passende functie (zonder urenverlies) is geen vorm van beëindiging als bedoeld in art. 7:673 BW. Een dergelijke herplaatsing door de werkgever wordt in het wettelijke stelsel, blijkens art. 7:669 lid 1 BW in verbinding met art. 7:673 BW, juist gezien als een (in beginsel voorgeschreven) weg om te voorkomen dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd.

Herplaatsing in een andere passende functie is ook niet op een lijn te stellen met gedeeltelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst, zoals aan de orde was in de Kolom-beschikking. In die beschikking ging het om een geval dat de arbeidsovereenkomst door vermindering van de arbeidsduur in feite gedeeltelijk was beëindigd. Dat de werknemer in een dergelijk geval (binnen bepaalde grenzen) recht heeft op een transitievergoeding naar evenredigheid van de vermindering van de arbeidsduur, past binnen de systematiek van de – op verlies van werk (ontslag) gebaseerde – wettelijke regeling van de transitievergoeding. Die wettelijke regeling is niet bedoeld om een vergoeding aan de werknemer toe te kennen voor verlies van inkomen om andere redenen.’

Ter verduidelijking oordeelt de Hoge Raad verder dat als een werknemer een inkomensachteruitgang van ten minste 20% heeft die het gevolg is van de combinatie van een structurele vermindering van de arbeidsduur met minder dan 20% en herplaatsing in een functie met een lager salaris, er evenmin aanspraak op een (gedeeltelijke) transitievergoeding bestaat. In dat geval is immers niet voldaan aan de eis van een substantiële vermindering van de arbeidsduur, zoals bedoeld in de Kolom-beschikking.

De werkneemster van SPIOR vist dus achter het net voor wat betreft de lagere functie indeling. Wel heeft zij aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding, aangezien haar werktijdfactor was aangepast van 1,0 naar 0,8. Hierdoor voldoet zij (net) aan de door de Kolom-beschikking gestelde voorwaarde van een structurele en substantiële urenvermindering van tenminste 20%.

Dit blog bevat een weergave van het blog dat eerder is verschenen op het blog arbeidsrecht.

Cassatieblog.nl

Share This