Selecteer een pagina

HR 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:336

Bij schending van een concurrentiebeding is geen sprake van gebrekkig presteren, maar van niet presteren. Daarop is de klachtplicht van art. 6:89 BW niet van toepassing.

Achtergrond

In deze procedure heeft een werkgever twee voormalig werknemers aangesproken op schending van het met hen overeengekomen concurrentiebeding. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Het hof heeft deze vorderingen alsnog deels toegewezen en de ex-werknemers veroordeeld tot betaling van een deel van de gevorderde boetes. Zowel de werkgever als de ex-werknemers gaan in cassatie.

Klachtplicht en concurrentiebeding

De ex-werknemers voeren aan dat de werkgever niet zo lang de tijd had mogen nemen om te onderzoeken of sprake was van overtreding van de concurrentiebedingen. Zij doen in dit kader een beroep op de klachtplicht van art. 6:89 BW. Dat artikel bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.

De bepaling strekt ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht, te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar mededeelt. Gelet op deze strekking, alsmede op de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld – nu daarin wordt gesproken over “een gebrek in de prestatie” –, ziet art. 6:89 BW niet op gevallen waarin is nagelaten de overeengekomen prestatie te verrichten. De Hoge Raad verwijst naar zijn uitspraak van HR 15 oktober 2021, besproken in CB 2021-95. Zie hierover ook de conclusie van A-G Wesseling-van Gent.

Van een gebrek in de prestatie is (ook) in dit geval, bij schending van een concurrentiebeding, geen sprake, zo vervolgt de Hoge Raad:

“De verbintenis van een (voormalige) werknemer uit hoofde van een non-concurrentiebeding is een verbintenis om in het beding omschreven handelen na te laten. Bij schending van een zodanig beding is geen sprake van gebrekkig presteren, maar van niet presteren. Daarop is de in art. 6:89 BW vervatte klachtplicht, mede gelet op de hiervoor in 4.1.2 vermelde strekking daarvan, niet van toepassing. Wel kan de tijd die de (voormalige) werkgever heeft laten verstrijken tussen ontdekking van de overtreding van het beding en het daarop aanspreken van de (voormalige) werknemer, onder omstandigheden grond opleveren voor matiging van verbeurde boetes op de voet van art. 6:94 BW, of – indien aan de daarvoor geldende eisen is voldaan – voor het aannemen van rechtsverwerking.”

De cassatieklachten van de ex-werknemers falen. Die van de werkgever slagen wel deels en leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof en verwijzing naar een ander hof.

Cassatieblog.nl

Share This