HR 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:65
De (in hoofdzaak) door anciënniteit bepaalde senioriteit van vrachtvliegers van Martinair is als zodanig geen recht dat bij overgang van onderneming mee overgaat. Voor zover deze senioriteit echter medebepalend is voor rechten van financiële aard van de vrachtvliegers, dienen deze rechten door de verkrijger (KLM) op dezelfde voet als bij de vervreemder (Martinair) te worden gehandhaafd. Dat zal zo nodig per geval moeten worden beoordeeld.
Achtergrond
Inzet van deze zaak, die voor de tweede keer de Hoge Raad bereikt, is de overgang van onderneming van Martinair naar KLM die op 1 januari 2014 heeft plaatsgehad. Als gevolg daarvan zijn de vrachtvliegers van Martinair per die datum van rechtswege in dienst getreden bij KLM en zijn alle per die datum uit de arbeidsovereenkomst tussen de vrachtvliegers en Martinair voortvloeiende rechten en verplichtingen overgegaan op KLM (art. 7:663 BW). Volgens de vrachtvliegers betekent dit dat, kort gezegd, dat ook hun senioriteit is overgegaan en dat zij (dus) op de senioriteitslijst van KLM moeten worden geplaatst. Senioriteit is in de vliegwereld belangrijk, zoals het hof in rov. 4.36 van zijn uitspraak heeft beschreven. In cassatie gaat het grosso modo om de volgende drie vragen:
(i) is senioriteit een recht in de zin van art. 7:663 BW?
(ii) hebben de verkeersvliegers recht op plaatsing op de senioriteitslijst van KLM met behoud van hun bij Martinair geldende senioriteit?
(iii) (althans) moet in het kader van eventuele boventalligheid of overtolligheid bij KLM (waarbij KLM de omgekeerde volgorde van senioriteit hanteert), de senioriteit die de vrachtvliegers bij Martinair hadden opgebouwd in aanmerking worden genomen?
Het hof heeft deze drie vragen ontkennend beantwoord. Daartegen komen de vrachtvliegers in cassatie op.
Senioriteit is geen recht
Bij de vraag of senioriteit een recht is in de zin van art. 7:663 BW, moet art. 7:663 BW worden uitgelegd. Art. 7:663 BW vormt de implementatie van art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/23 inzake overgang van ondernemingen (hierna: de Richtlijn). Dit betekent dat de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) over deze Richtlijn richtinggevend is voor de uitleg van art. 7:663 BW.
Het HvJEU heeft zich tot op heden niet geboden over de vraag of senioriteit een recht is dat overgaat bij overgang van onderneming. Wél heeft het HvJEU in verschillende arresten overwogen dat bij de vervreemder verworven anciënniteit (het aantal dienstjaren dat de werknemer bij de vervreemder heeft vervuld) als zodanig geen recht is dat op grond van de Richtlijn mee overgaat, maar dat financiële rechten van de werknemers waarvoor anciënniteit medebepalend is, door de verkrijger in beginsel op dezelfde voet als bij de vervreemder zullen moeten worden gehandhaafd.
De Hoge Raad leidt uit de(ze) arresten van het HvJEU af dat de – (in hoofdzaak) door anciënniteit bepaalde – senioriteit van de vrachtvliegers als zodanig geen recht is dat bij de overgang van onderneming mee overgaat. Voor zover deze senioriteit echter medebepalend is voor rechten van financiële aard van de vrachtvliegers, dienen deze rechten door de verkrijger (KLM) op dezelfde voet als bij de vervreemder (Martinair) te worden gehandhaafd. De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU.
Hebben de vrachtvliegers (niettemin) recht op plaatsing op de senioriteitslijst van KLM?
Het hof heeft de achter (ii) bedoelde vraag ontkennend beantwoord en de vordering tot plaatsing van de vrachtvliegers op de plaatsingslijst van KLM met behoud van hun bij Martinair geldende senioriteit afgewezen. Deze afwijzing komt er volgens de Hoge Raad op neer dat het hof deze vordering van de vrachtvliegers te algemeen heeft geacht om te kunnen worden toegewezen, nu het behoud van salarisaanspraken van de vrachtvliegers reeds is gewaarborgd en plaatsing van de vrachtvliegers op de senioriteitslijst van KLM met behoud van hun bij Martinair opgebouwde senioriteit zou leiden tot gunstiger promotiekansen, waarop de Richtlijn geen aanspraak geeft. De Hoge Raad acht dit oordeel niet onjuist en evenmin onbegrijpelijk. Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat het hof in dit geding onbesproken kon laten of de overige rechten van de vrachtvliegers die aan senioriteit zijn gekoppeld, zijn aan te merken als rechten van financiële aard die door de verkrijger op dezelfde voet als de vervreemder dienen te worden gehandhaafd. Dat zal zo nodig per geval moeten worden beoordeeld, aldus de Hoge Raad.
Het hof heeft ook de achter (iii) bedoelde vraag ontkennend beantwoord en de daarmee corresponderende vordering afgewezen. Deze vordering strekt ertoe dat in het kader van eventuele senioriteit of overtolligheid bij KLM (waarbij KLM de omgekeerde volgorde van senioriteit hanteert) de senioriteit die de vrachtvliegers bij Martinair hadden opgebouwd in aanmerking worden genomen. Dit oordeel houdt geen stand. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet kenbaar heeft onderzocht of deze ontslagvolgorde moet worden beschouwd als een recht van financiële aard van de vrachtvliegers waarvoor de senioriteit medebepalend is (als bedoeld in de hiervoor besproken rechtspraak van de Hoge Raad) en of de vrachtvliegers als gevolg van de overgang van onderneming in een minder gunstige positie terecht zouden komen dan bij Martinair wanneer hun bij Martinair opgebouwde senioriteit ingeval van boventalligheid of overtolligheid bij KLM niet in aanmerking zou kunnen worden genomen.
Volgt vernietiging en verwijzing, zulks in afwijking van de conclusie van A-G Vlas, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte.