HR 13 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1871
Heeft de werkgever zijn informatieplicht van artikel 7:655 BW geschonden, dan brengt dat niet zonder meer mee dat een bepaling in de arbeidsovereenkomst waarop deze informatieplicht ziet, moet worden uitgelegd in de door de werknemer bepleite zin. Welke uitleg de juiste is, moet aan de hand van de Haviltex-maatstaf worden beoordeeld, waarbij de stelplicht en bewijslast op de werknemer rusten die zich op het rechtsgevolg van die bepaling beroept. Een schending van de informatieplicht is wel een van de bij de uitleg in aanmerking te nemen omstandigheden.
Achtergrond
In deze procedure draait het met name om een bonusregeling in een arbeidsovereenkomst. Werknemer en werkgever twisten over de uitleg daarvan. Volgens de werknemer moet de bonusregeling aldus worden uitgelegd dat de bonus een ‘extraatje’ is bovenop het basissalaris. De werkgever meent echter dat de bonus alleen verschuldigd is voor zover die het basissalaris overtreft. De werknemer verzoekt verder om overwerkvergoeding en uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.
De kantonrechter geeft de werknemer geen gelijk. Het hof grotendeels wel. Het hof volgt de door de werknemer bepleite uitleg van de bonusregeling en wijst de daarop gebaseerde loonvordering toe. Verder kent het hof een additioneel bedrag aan transitievergoeding toe en de overurenclaim over oktober 2019 tot en met januari 2020 (niet tot en met januari 2021, zoals door de werknemer gevorderd), alsmede een bedrag voor niet-genoten vakantiedagen, vermeerderd met wettelijke rente.
De werkgever gaat op verschillende onderdelen in cassatie. De werknemer stelt incidenteel cassatieberoep in tegen de afwijzing van de verzochte overwerkvergoeding over de periode vanaf februari 2020.
Uitleg bonusregeling; informatieplicht
De werkgever klaagt primair dat het hof ten onrechte de bewijslast ten aanzien van de wijze waarop de bonusregeling moet worden uitgelegd, heeft omgekeerd en bij de werkgever heeft gelegd. Volgens de werkgever heeft het hof voorts miskend dat bij de uitleg van de bonusregeling geen relevante, laat staan beslissende, betekenis toekomt aan het oordeel dat de werkgever haar informatieplicht als bedoeld in art. 7:655 lid 1, aanhef en onder h, BW heeft geschonden.
Art. 7:655 lid 1 BW bevat een verplichting voor de werkgever om de werknemer schriftelijk of elektronisch bepaalde gegevens te verschaffen (hierna: “de informatieplicht”). In cassatie is niet bestreden dat tot de te verstrekken gegevens in dit geval behoren de bonusregeling, als onderdeel van het loon, en de wijze van berekening daarvan.
De regeling van art. 7:655 BW vindt zijn grond in Richtlijn 2019/1152 (hierna: “de Richtlijn”). De Richtlijn heeft als doel om werknemers een voldoende mate van transparantie en voorspelbaarheid wat betreft hun arbeidsvoorwaarden te waarborgen. In zijn arrest Kampelmann heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (onder de voorloper van de Richtlijn) overwogen dat, hoewel de Richtlijn de nationale regels inzake de bewijslast als zodanig onverlet laat, de nationale rechterlijke instanties deze regels in het licht van het doel van de Richtlijn moeten toepassen en uitleggen.
Het strookt volgens de Hoge Raad met het doel van de Richtlijn om in een geval waarin een werknemer een vordering tegen zijn werkgever instelt waarin hij een bepaalde uitleg van een bepaling in de arbeidsovereenkomst ten grondslag legt, en waarin in verband daarmee tussen partijen in geschil is of de werkgever ter zake die bepaling aan zijn informatieplicht heeft voldaan, de werkgever te belasten met het bewijs van zijn standpunt dat dit het geval is. Indien de werkgever niet in dat bewijs slaagt, brengt dat echter niet zonder meer mee dat de bepaling waarop de informatieplicht ziet, moet worden uitgelegd in de door de werknemer bepleite zin. De schending is wel een relevante omstandigheid. De Hoge Raad:
“Welke uitleg de juiste is, moet aan de hand van de Haviltex-maatstaf worden beoordeeld, waarbij de stelplicht en bewijslast op de werknemer rusten die zich op het rechtsgevolg van die bepaling beroept. Mede gelet op het doel van de informatieplicht behoort een schending daarvan tot de bij de uitleg in aanmerking te nemen omstandigheden.”
De Hoge Raad overweegt vervolgens dat het hof de bewijslast ter zake van de uitleg van de bonusregeling niet op de werkgever heeft gelegd. Ook heeft het hof zijn oordeel dat de door de werknemer bepleite uitleg moet worden aanvaard, niet uitsluitend doen steunen op de vaststelling dat de werkgever haar informatieplicht ter zake de bonusregeling heeft geschonden. Deze klachten missen dan ook feitelijke grondslag.
Aannemelijk van de rechtsgevolgen
De werkgever klaagt verder dat het hof bij de uitleg van de bonusregeling niet kenbaar aandacht heeft besteed aan onder meer het betoog van de werkgever dat de door de werknemer bepleite uitleg ertoe zou leiden dat ook medewerkers die onder de maat presteren en slechts enkele verkopen realiseren elke maand voor een bonus in aanmerking zouden komen. Volgens A-G Van Peursem kon het hof deze “terloopse (…) ten pleidooie” ingenomen stelling ongemotiveerd passeren zonder zijn oordeel onbegrijpelijk te maken. De Hoge Raad oordeelt anders. De Hoge Raad overweegt dat de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of de andere uitleg een gezichtspunt oplevert dat in een voorkomend geval bij de uitleg moet worden betrokken. Het hof is niet kenbaar ingegaan op het betoog van de werkgever, dat de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen betreft. Deze klacht slaagt dus.
Overige cassatieklachten
Andere cassatieklachten van de werkgever slagen eveneens. Bij de beoordeling van de overwerkclaim heeft het hof een relevant betoog van de werkgever niet betrokken. En bij de beoordeling van de vordering tot betaling van vakantiedagen en de vordering tot betaling van wettelijke rente is het hof voorbijgegaan aan in eerste aanleg ingenomen, en in appel niet prijsgegeven, stellingen van de werkgever.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verwijst het geding naar een ander hof voor verdere behandeling en beslissing. Deze afdoening is niet in lijn met de conclusie van de A-G, die weliswaar concludeerde tot vernietiging, maar verder tot gedeeltelijke afdoening door de Hoge Raad zelf en voor het overige tot terugverwijzing naar hetzelfde hof.