HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:668
Het begrip ‘nachtrit’ in de zin van art. 37 van de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2012-2013 (hierna: CAO) moet zo worden uitgelegd dat de werkzaamheden vallend tussen 20.00 uur en 04.00 uur voor een toeslag in aanmerking komen. Bij deze uitleg prevaleren de bewoordingen van de bepaling boven het spraakgebruik.
Achtergrond van deze zaak
Werkgeefster oefent een transportonderneming uit en is lid van de Vereniging Transport en Logistiek Nederland (hierna: TLN). TLN heeft jarenlang met FNV Bondgenoten (hierna: FNV) CAO’s voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen afgesloten. Op dit geschil is de CAO voor de periode 2012-2013 van toepassing. Deze CAO is – net als de opvolgende CAO’s – algemeen verbindend verklaard.
In art. 37 van de CAO is de toeslag voor ééndaagse nachtritten geregeld. Deze bepaling luidt als volgt: “Per januari 2012 wordt voor ééndaagse nachtritten voor de diensturen gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur een vergoeding […] toegekend.” Blijkens voetnoot 1 bij art. 40 van de CAO wordt onder een ééndaagse rit verstaan een rit waarbij het vertrek en de aankomst binnen 24 uur plaatsvindt. Het begrip ‘nachtrit’ is niet gedefinieerd.
In deze zaak heeft FNV een veroordeling gevorderd van werkgeefster om art. 37 van de CAO op juiste wijze na te leven. Werkgeefster kende alleen een toeslag toe voor zover de werkzaamheden (deels) binnen het tijdsbestek van 00.00 uur en 04.00 uur waren verricht. De FNV meende (daarentegen) dat alle tussen 20.00 uur en 04.00 uur verrichte werkzaamheden voor een toeslag in aanmerking komen. De kantonrechter heeft de vordering van FNV toegewezen. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Werkgeefster heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld.
Uitleg van het begrip ‘nachtrit’ uit art. 37 van de CAO Beroepsgoederenvervoer
In cassatie klaagt werkgeefster dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan art. 37 CAO. Het middel voert aan dat van een ‘nachtrit’ in de zin van die bepaling pas sprake is als ten minste een deel van de rit na middernacht plaatsvindt. Het spraakgebruik brengt mee dat een rit die vóór 00.00 uur (middernacht) eindigt, niet een nachtrit, maar een avondrit is, aldus de klacht.
De Hoge Raad stelt in rov. 3.3.2 voorop dat onderhavige CAO-bepaling algemeen verbindend is verklaard en dus recht bevat in de zin van art. 79 RO. Dat betekent dat de door het hof aan de CAO-bepaling gegeven uitleg in cassatie op juistheid kan worden onderzocht. Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van de cao-norm (zie onder meer HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114, besproken in CB 2017-1 (FNV/Condor), rov. 3.4 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox), rov. 4.2-4.5).
Vervolgens acht de Hoge Raad in rov. 3.3.3 de klacht ongegrond. Het hof heeft een juiste uitleg gegeven aan art. 37 CAO. Uit de bewoordingen van die bepaling volgt dat werkzaamheden vallend tussen 20.00 en 04.00 uur voor een toeslag in aanmerking komen. De voorwaarde dat van een nachtrit pas sprake is als een ééndaagse rit ten minste deels na 00.00 uur plaatsvindt, vindt geen steun in de bewoordingen en leidt tot onaannemelijke rechtsgevolgen. Op dit laatste punt verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van A-G Drijber.
De A-G had hierover opgemerkt dat werkgeefster een interpretatie voorstaat waarbij alleen een toeslag moet worden betaald indien – en niet: indien en voor zover – er na middernacht moet worden gereden. Als die uitleg zou worden gevolgd, zou het recht op een toeslag over de uren vóór 24.00 uur daarmee afhangen van het toevallige, en mogelijk te beïnvloeden, moment waarop de rit eindigt. De chauffeur die om 23.45 uur binnen is zou dan, anders dan zijn collega die om 00.15 uur klaar is, geen toeslag krijgen. Deze uitleg leidt tot ongelijke behandeling van (sterk) vergelijkbare situaties en daarmee tot onaannemelijke rechtsgevolgen.
De Hoge Raad overweegt vervolgens dat de omstandigheid dat art. 37 CAO spreekt van een ‘nachtrit’ en dat een rit die vóór 00.00 uur eindigt volgens het spraakgebruik een ‘avondrit’ is, onvoldoende zwaar weegt om tot een ander oordeel te komen. De overige door werkgeefster aangedragen argumenten kunnen bij de uitleg van art. 37 CAO geen rol spelen. De klacht dat het hof ten onrechte argumenten heeft ontleend aan het feit dat onder de CAO’s geldend vóór 1994 bepaalde uren als dagdienst werden aangemerkt, kan volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden, omdat het (rechts)oordeel van het hof over art. 37 CAO juist is.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt werkgeefster in de proceskosten.