Selecteer een pagina

HR 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622

Was maaltijdbezorger Deliveroo gehouden om deel te nemen in het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor beroepsvervoer over de weg? Ja, zo oordeelt de Hoge Raad. De representativiteitsgegevens die ten grondslag liggen aan het verplichtstellingsbesluit kunnen dat niet anders maken.

Achtergrond

Deliveroo onderhield in Nederland een digitaal platform waarop restaurants maaltijden aanboden die consumenten via dat platform konden bestellen. Sinds september 2015 bood Deliveroo aan de restaurants een bezorgservice. Deliveroo zorgde er dan voor dat de bestelde maaltijd per fiets bij de consument werd bezorgd.

De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg (hierna: Bpf Vervoer) is een bedrijfstakpensioenfonds en uitvoerder van de pensioenregeling voor de bedrijfstak beroepsvervoer over de weg. Deelneming in Bpf Vervoer is verplicht op grond van verschillende besluiten van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna gezamenlijk: het Verplichtstellingsbesluit).

Bpf Vervoer stelt dat Deliveroo onder haar werkingssfeer valt. Op grond van het Verplichtstellingsbesluit is daarvoor beslissend of Deliveroo zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het tegen vergoeding “vervoeren van goederen over de weg”. Rechtbank en hof hebben geoordeeld dat Deliveroo hieraan voldoet en derhalve onder de werkingssfeer valt. Tegen onder meer dat oordeel komt Deliveroo in cassatie op.

Uitleg werkingssfeerbepaling

In cassatie gaat het onder meer om de vraag hoe de omschrijving “vervoeren van goederen over de weg” uit het Verplichtstellingsbesluit moet worden uitgelegd. Uitleg van het Verplichtstellingsbesluit geschiedt conform de cao-norm. De Hoge Raad heeft in verschillende uitspraken duidelijk gemaakt hoe bepalingen uit een cao moeten worden uitgelegd. Die rechtspraak geldt op overeenkomstige wijze voor andere regelingen die aan de hand van de cao-norm moeten worden uitgelegd, zoals dus het Verplichtstellingsbesluit, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat de het hof een juiste uitleg heeft gegeven aan de omschrijving “vervoeren van goederen over de weg”. Hieronder moet ook maaltijdbezorging per fiets worden begrepen, zoals de bezorgers van Deliveroo dat deden. Deliveroo had aangevoerd dat deze uitleg niet aannemelijk is, omdat het rechtsgevolg hiervan zou zijn dat werkgevers onder de verplichtstelling vallen die niet zijn “meegerekend” bij het bepalen van de representativiteit die ten grondslag heeft gelegen aan diezelfde verplichtstelling. Verplichtstelling is slechts mogelijk op aanvraag van het ‘georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak’ dat naar het oordeel van de minister ‘een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt’ (art. 2 lid 1 Wet Bpf 2000). De representativiteit van de aanvragende organisaties wordt beoordeeld om zeker te stellen dat het besluit, dat ingrijpende gevolgen heeft, wordt gedragen door ‘een groot deel van de bedrijfstak’. Zie § 4.2 e.v. van de conclusie van A-G de Bock. Volgens Deliveroo behoort zij tot de sector of branche die in de representativiteitstoets die aan de aanvraag tot verplichtstelling ten grondslag werd gelegd niet is verdisconteerd.

Het hof hoefde een en ander echter niet bij de uitleg te betrekken – en mocht dat ook niet – nu de representativiteitsgegevens die ten grondslag liggen aan het Verplichtstellingsbesluit niet objectief kenbaar waren voor derden. De Hoge Raad herhaalt in dit kader dat het doel van de cao-norm is om te voorkomen dat een niet kenbare partijbedoeling wordt tegengeworpen aan werkgevers en werknemers die niet bij de totstandkoming van de werkingssfeerbepaling betrokken zijn geweest.

Geldigheid Verplichtstellingsbesluit

De representativiteitsgegevens van destijds kunnen ook niet maken dat de verplichtstelling nu niet (rechts)geldig is voor een bepaalde (type) werkgever omdat hij destijds niet is meegenomen bij die cijfers. De Hoge Raad overweegt dat ook indien, uitgaande van de uitleg van de werkingssfeerbepalingen aan de hand van de cao-norm, achteraf bezien de wettelijke vereiste representativiteit bij de totstandkoming van het Verplichtstellingsbesluit zou hebben ontbroken, dit in het stelsel van de Wet Bpf 2000 niet betekent dat het Verplichtstellingsbesluit jegens Deliveroo buiten toepassing moet blijven.

De klacht die inhoudt dat de wijze waarop het exclusieve uitvoeringsrecht aan Bpf Vervoer is toegekend in strijd is met het vrije verkeer van diensten, faalt eveneens:

“3.2.5 Uit hetgeen hiervoor in 3.2.4 is vermeld, blijkt dat Bpf vervoer behoort tot de fondsen die door organisaties van werkgevers en werknemers zijn opgericht en hun basis vinden in een cao. Voorts blijkt daaruit dat de oprichting van Bpf Vervoer en de verplichtstelling van de deelneming in dit fonds onlosmakelijk verbonden zijn met de essentiële sociale functie die een dergelijk fonds vervult in het Nederlandse pensioenstelsel en met de wijze waarop de betrokkenheid van werkgevers en werknemers en het toezicht door de overheid op de statuten en reglementen destijds bij het verplichtstellen van deelneming in een bedrijfspensioenfonds waren verzekerd. Gelet hierop valt, mede in het licht van het beperkte partijdebat over deze kwestie, niet in te zien dat de wijze waarop het exclusieve uitvoeringsrecht aan Bpf Vervoer is toegekend in strijd is met het vrij verkeer van dienstverlening.”

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This