Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1061
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Amsterdam, omdat de Experimenteerregeling een maximumaantal vliegtuigbewegingen voorschrijft, hetgeen niet is toegestaan op grond van art. 8.23a van de Wet Luchtvaart. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat stoppen met anticiperend handhaven en/of de Experimenteerregeling het aantal vliegtuigbewegingen beperkt ten opzichte van het aantal toegestane vliegtuigbewegingen van 500.000. Een dergelijke beperking is alleen toegestaan na het doorlopen van de zogenoemde ‘evenwichtige aanpak’.
Achtergrond
Deze zaak betreft een kort geding over de krimp van Schiphol. De Staat wil met het oog op de belangen van omwonenden de geluidbelasting van de luchthaven terugbrengen. Om dit te bereiken wilde de Staat middels een experiment tijdelijk afwijken van de huidige regelgeving. Daarnaast wilde de Staat het zogenoemde ‘anticiperende handhaven’ beëindigen. Dit anticiperend handhaven houdt in dat overschrijdingen van de geldende wettelijke normen zoals vervat in het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol worden gedoogd, maar slechts voor zover zij het gevolg zijn van strikt preferentieel baangebruik.
Door een grote groep luchtvaartmaatschappijen is een procedure gestart tegen de Staat en Schiphol om ervoor te zorgen dat het wordt verboden om de twee voorgenomen maatregelen te nemen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland wees de door de luchtvaartmaatschappijen gevorderde voorzieningen toe. Het experiment kon volgens de voorzieningenrechter niet worden ingevoerd zonder dat de in de Europese Verordening 598/2014 (de Geluidsverordening) voorgeschreven procedure (‘evenwichtige aanpak’ of ‘balanced approach’) is gevolgd. De voorzieningenrechter verbood ook het beëindigen van het gedogen.
Het hof heeft de vorderingen van de luchtvaartmaatschappijen alsnog afgewezen. Het hof oordeelde, kort gezegd, dat de voorgenomen Experimenteerregeling niet onmiskenbaar in strijd is met de regels voor een experiment in de Wet luchtvaart (art. 8.23a Wlv) en dat de evenwichtige aanpak niet doorlopen hoefde te worden, omdat sprake was van een tijdelijk experiment.
De luchtvaartmaatschappijen hebben hiertegen cassatieberoep ingesteld. Schiphol (RSG) heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad
De eerste klacht van de luchtvaartmaatschappijen is gericht tegen het oordeel van het hof dat de voorgenomen Experimenteerregeling niet onmiskenbaar in strijd is met art. 8.23a Wlv, omdat het experiment geen aantallen vliegtuigbewegingen oplegt. De Hoge Raad oordeelt dat de Experimenteerregeling onmiskenbaar wel aantallen vliegtuigbewegingen oplegt:
“3.2.3 De voorgenomen Experimenteerregeling heeft volgens de art. 3 en 5 tot doel om voor het gebruiksjaar 2024 grenswaarden voor de geluidsbelasting in handhavingspunten op te leggen, zodat hiermee door RSG rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de CapDec. Uit art. 6 (zie hiervoor in 2.1 onder (xiv)), volgt dat de verplichting tot naleving van deze grenswaarden, met inachtneming van de regels voor strikt preferentieel baangebruik door het handelsverkeer, ruimte geeft voor maximaal 460.000 vliegtuigbewegingen. Dit kan, mede bezien in het licht van de totstandkoming van deze bepaling (zie hiervoor in 2.1 onder (xiii)), niet anders worden begrepen dan dat RSG bij het vaststellen van de CapDec rekening moet houden met dit maximumaantal vliegtuigbewegingen. Dat het aantal vliegtuigbewegingen in de voorgenomen Experimenteerregeling is vormgegeven als een gevolg van de, bij art. 8.23a lid 1, onder b, Wlv toegestane, vervanging van grenswaarden voor de geluidsbelasting, doet daaraan niet af. In het licht hiervan is onjuist het oordeel van het hof dat de voorgenomen Experimenteerregeling geen aantallen vliegtuigbewegingen voorschrijft. (…)”
Voor een experimentele maximering van het aantal vliegtuigbewegingen biedt de Wet Luchtvaart echter geen ruimte. De wet biedt slechts ruimte voor een experiment dat strekt tot een afwijking van regels voor baan- en routegebruik (art. 8.23a Wlv lid 1 sub a) of tot een vervanging van grenswaarden op handhavingspunten in het gebied waar het experiment wordt uitgevoerd (art. 8.23a Wlv lid 1 sub b). Dit betekent dus dat het oordeel van het hof dat de Experimenteerregeling niet onmiskenbaar in Strijd is met art. 8.23a Wlv, niet in stand kan blijven (rov. 3.2.1-3.2.4).
De luchtvaartmaatschappijen klagen daarnaast over het oordeel van het hof dat de voorgenomen Experimenteerregeling niet aangemerkt kan worden als een exploitatiebeperking in de zin van de Geluidsverordening, omdat sprake is van een tijdelijk en kortdurend experiment.
De Hoge Raad oordeelt hierover dat nu de voorgenomen maatregelen gevolgen hebben voor de operationele capaciteit van de luchthaven – door het huidige aantal toegestane vliegtuigbewegingen van 500.000 te beperken tot 460.000 – de voorgenomen maatregelen aan te merken zijn als een geluidsgerelateerde actie die leidt tot een exploitatiebeperking. Dit betekent dus dat de evenwichtige aanpak doorlopen moet worden.
Het feit dat sprake is van een tijdelijke maatregel, doet hieraan volgens de Hoge Raad niet af. Volgens de Hoge Raad volgt uit de Geluidsverordening dat voor iedere geluidsgerelateerde maatregel die de toegang tot of de operationele capaciteit van de luchthaven beperkt, het doorlopen van de evenwichtige aanpak als vereist wordt gezien. De Staat kan de voorgenomen maatregelen dus slechts invoeren als de procedure van de evenwichtige aanpak is doorlopen (rov. 3.3.1-3.3.5).
Ten slotte vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof op een processuele grond. De voorzieningenrechter had de Staat en Schiphol in eerste aanleg een bevel opgelegd. Alleen de Staat ging hiertegen in hoger beroep. Vervolgens werd Schiphol in hoger beroep op de voet van art. 118 Rv opgeroepen. Het hof vernietigde vervolgens de veroordeling ten aanzien van de Staat én ten aanzien van Schiphol.
Het hof had volgens de Hoge Raad echter het vonnis van de voorzieningenrechter niet mogen vernietigen ten aanzien van Schiphol. Omdat Schiphol zelf geen hoger beroep had ingesteld, en er geen sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, is het vonnis in eerste aanleg ten aanzien van Schiphol in kracht van gewijsde gegaan en werkte het hoger beroep van de Staat niet door in de rechtsverhouding tussen de luchtvaartmaatschappijen en Schiphol (rov. 3.5.1-3.5.2).
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Amsterdam en verwijst het geding naar het hof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad verwerpt het incidentele beroep van RSG.
Dit oordeel is in lijn met de conclusie van A-G Drijber.
De Staat is in deze procedure bijgestaan door Sikke Kingma en de auteur.