HR 9 september 2012,  ECLI:L:HR:2012:BX7468

Overschrijding van een termijn die de kantonrechter op grond van art. 4:192 lid 2 BW heeft gesteld voor zuivere aanvaarding van een nalatenschap heeft niet tot gevolg dat de erfgenamen worden geacht de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard, indien niet vaststaat dat de beschikking waarin de kantonrechter die termijn heeft gesteld op rechtsgeldige wijze aan de erfgenamen is betekend.

Achtergrond

Op grond van art. 4:192 lid 2 BW kan de kantonrechter op verzoek van belanghebbenden een termijn stellen aan erfgenamen die nog niet hebben gekozen voor een (beneficiaire) aanvaarding of verwerping van een nalatenschap. De beschikking waarin deze termijn wordt gesteld dient betekend te worden aan de erfgenaam en, onder vermelding van die betekening, ingeschreven te worden in het boedelregister. Wanneer de erfgenaam de termijn laat verlopen zonder een keuze te maken, wordt hij geacht de nalatenschap zuiver te aanvaarden (art. 4:192 lid 3 BW). Op grond van art. 1 aanhef en onder e van het Besluit boedelregister dient ter inschrijving van de in art. 4:192 lid 2 BW bedoelde beschikking onder vermelding van de daarvan gedane betekening, in het boedelregister aan de griffier een authentiek afschrift van de beschikking en van het exploot van betekening te worden overgelegd.

De casus

Eisers tot cassatie en verweerders in cassatie zijn allen kinderen van dezelfde moeder. De moeder heeft de onverdeelde helft van haar woonhuis aan verweerders geschonken, onder voorbehoud van het recht van huur van het overgedragen deel van het woonhuis. De moeder heeft sinds 2004 het huis gehuurd van eisers. In 2008 is de moeder overleden. Het gaat in cassatie over de vraag of eisers de achterstallige huur van de moeder aan verweerders moeten betalen. Voor het antwoord op die vraag is van belang of eisers de nalatenschap van de moeder hebben aanvaard.

Verweerders hebben de kantonrechter ingevolge art. 4:192 BW verzocht om eisers een termijn te stellen voor verwerping of aanvaarding van de erfenis. De kantonrechter heeft een termijn gesteld waarbinnen eisers hun keuze omtrent de aanvaarding kenbaar dienden te maken. De vraag is of eisers op de voet van art. 4:192 lid 3 BW geacht moeten worden de nalatenschap van hun moeder zuiver te hebben aanvaard en aansprakelijk zijn voor de huurschuld van de moeder aan verweerders, nu zij de beslistermijn die de kantonrechter gesteld had, hebben laten verstrijken. Het hof heeft bepaald dat de achterstallige huur van de moeder onderdeel van haar nalatenschap is geworden. Eisers kunnen als de erfgenamen van de moeder tot betaling van deze huurschuld worden aangesproken nu uit het boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard, aldus het hof.

Cassatie

In cassatie hebben eisers aangevoerd dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is. Zij hebben namelijk in hoger beroep betoogd dat de beschikking van de kantonrechter niet rechtsgeldig aan hen is betekend en de inschrijving in het boedelregister ten onrechte en in strijd met de wet is geschied, omdat geen exploot van de op grond van art. 4:192 lid 2 BW vereiste betekening van de beschikking is overgelegd. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond, in die zin dat het hof niet voorbij had mogen gaan aan dit onderbouwde betoog van eisers. Hierbij wijst de Hoge Raad op het eerder genoemde art. 1 aanhef en onder e, Besluit boedelregister, waarin onder meer is bepaald dat ter zake van de inschrijving in het boedelregister aan de griffier een authentiek afschrift van de beschikking van de kantonrechter moet worden overgelegd, alsmede het exploot van betekening. Art. 6 van het Besluit boedelregister schrijft bovendien voor dat deze stukken ter griffie van de rechtbank zodanig worden bewaard, dat het verband met de op grond daarvan ingeschreven feiten kan worden gelegd. Conform de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense vernietigt de Hoge Raad het arrest. De zaak wordt verwezen naar het Hof Amsterdam.

Cassatieblog.nl

Share This