HR 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:145
De vereffenaar van een nalatenschap kan tussentijdse uitdelingen doen. Hij is in principe ook bevoegd om de tussentijdse uitdelingslijst (weer) in te trekken, mits deze nog niet verbindend is geworden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geldt voor de mogelijkheid tot intrekking van een tussentijdse uitdelingslijst niet als eis dat dat sprake is van overduidelijke fouten.
Achtergrond
Deze zaak gaat over de vereffening van een (beneficiair aanvaarde) nalatenschap. De vereffenaar heeft een tussentijdse uitdelingslijst opgemaakt en gedeponeerd, maar deze vervolgens weer ingetrokken en toen een nieuwe tussentijdse uitdelingslijst gedeponeerd. Tegen de eerste uitdelingslijst – die later dus is ingetrokken – is door de erfgenaam verzet ingesteld; tegen de daaropvolgende uitdelingslijst niet.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de erfgenaam ontvankelijk is en belang heeft bij het verzet, heeft verder de zaak aangehouden voor het indienen van inhoudelijk verweer door de vereffenaar en verlof verleend voor het instellen tot tussentijds cassatieberoep. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de mogelijkheid tot intrekking van een uitdelingslijst bij een vereffening voorbehouden moet zijn aan de situatie van overduidelijke fouten die praktisch hersteld worden door of na een intrekking en waarin zonder herstel van die fouten een afwikkeling in gedrang zou komen. Zo’n situatie is in dit geval niet aan de orde, waardoor de intrekking niet rechtsgeldig is, aldus de rechtbank. Tegen onder meer dat oordeel komt de vereffenaar in cassatie op. Volgens de vereffenaar had de erfgenaam niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar verzet.
Vereffening
Art. 4:202 lid 1 BW bepaalt, kort gezegd, dat een nalatenschap wordt vereffend (i) wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) is aanvaard; en (ii) wanneer de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd. In deze zaak is de tweede situatie aan de orde: de rechtbank heeft een vereffenaar benoemd. In dat geval is, wat wel wordt genoemd, de ‘zware’ vereffeningsprocedure van toepassing. Dit houdt onder meer in dat de vereffenaar verplicht is een rekening en verantwoording met een uitdelingslijst ter kennisneming van een ieder dient te leggen (art. 4:218 BW).
De vereffenaar in deze zaak heeft een tussentijdse uitdelingslijst opgesteld. De rechtbank is ervan uitgegaan dat dit kon. Terecht, zo oordeelt de Hoge Raad: in het kader van de vereffening van een nalatenschap op de voet van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 BW bestaat (evenals in faillissement) ruimte voor de mogelijkheid van tussentijdse uitdelingen op basis van een tussentijdse uitdelingslijst. De vraag is nu, kon de tussentijdse uitdelingslijst door de vereffenaar worden ingetrokken?
Kan de tussentijdse uitdelingslijst worden ingetrokken?
Ja, aldus de Hoge Raad. Nadat een tussentijdse uitdelingslijst op de voet van art. 4:218 lid 1 BW is neergelegd ter kennisneming van een ieder en op de voet van art. 4:218 lid 2 BW is bekendgemaakt, kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor het verbindend worden van de tussentijdse uitdelingslijst in strijd zou komen met het belang van een ordelijke afwikkeling van de boedel. Belanghebbenden kunnen (onder meer) in verband met dergelijke omstandigheden op de voet van art. 4:218 lid 3 BW in verzet komen tegen de uitdelingslijst. Daarmee strookt volgens de Hoge Raad dat de vereffenaar, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor een ordelijke afwikkeling van de boedel, bevoegd is om de tussentijdse uitdelingslijst in te trekken.
Intrekking kan echter niet onverkort. De Hoge Raad overweegt dat intrekking van de tussentijdse uitdelingslijst slechts mogelijk is zolang deze nog niet verbindend is geworden. Intrekking geschiedt doordat de vereffenaar een daartoe strekkende verklaring neerlegt en de neerlegging bekendmaakt op dezelfde wijze als voorgeschreven voor de uitdelingslijst. Tegen de intrekking staat geen rechtsmiddel open.
De rechtbank oordeelde dat intrekking in principe kan, en dat de erfgenaam niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de intrekking rechtsgeldig is, maar dat van een rechtsgeldige intrekking in dit geval geen sprake is, omdat, kort gezegd, geen sprake is van overduidelijke fouten. Die opvatting is onjuist: de rechtbank heeft aan de mogelijkheid tot intrekking van de tussentijdse uitdelingslijst ten onrechte de eis gesteld dat sprake is van overduidelijke fouten. De hierop gerichte klacht van de vereffenaar slaagt.
In zoverre is de oordeel van de Hoge Raad in lijn met de conclusie van A-G Lückers. Ook de A-G achtte deze klacht gegrond. De A-G vond evenwel dat hiermee nog niet zonder meer gegeven is dat de uitdelingslijst rechtsgeldig is ingetrokken, en het verzet daarmee niet-ontvankelijk, maar dat dit een (nadere) feitelijke beoordeling vergt aan de hand van de omstandigheden van het geval. De A-G concludeerde om die reden tot verwijzing.
De Hoge Raad oordeelt anders. Nu de vereffenaar de eerste tussentijdse uitdelingslijst, die nog niet verbindend was geworden, op de hiervoor beschreven wijze heeft ingetrokken, is de grond ontvallen aan het door de weduwe tegen die uitdelingslijst ingestelde verzet. Volgt dus vernietiging en niet-ontvankelijkverklaring in het verzet.