HR 8 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2274

De verdeling van een nalatenschap is een rechtshandeling van de gezamenlijke erfgenamen die tot levering verplicht. In die rechtshandeling kan mede een andere rechtshandeling besloten liggen, zoals een schenking van een deelgenoot aan een andere deelgenoot, waaraan een uitsluitingsclausule kan worden verbonden (art. 3:38 lid 1 BW en art. 1:94 lid 2 onder a BW). Dit geldt ook indien het gaat om de verdeling van een nalatenschap waaraan de erflater zelf geen uitsluitingsclausule heeft verbonden.

Achtergrond van de zaak

De man en de vrouw in de hier te bespreken zaak zijn in 1994 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Nadat de vrouw op 3 april 2014 een verzoek tot echtscheiding had ingediend, is het huwelijk tussen partijen een jaar later, in april 2015, ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Partijen strijden in deze zaak nog over de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.

In het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap is van belang dat ook de ouders van de man in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd. In juni 1985 is de vader van de man overleden, zonder dat hij bij testament over zijn nalatenschap had beschikt. Tot de door zijn overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde een woning en een perceel landbouwgrond (hierna: de woning). Als erfgenamen liet de vader achter zijn vrouw (de moeder van de man) en zijn zoon (de man). Bij notariële akte van verdeling van 1 oktober 1992 is de betreffende woning vervolgens aan de man toegedeeld. In diezelfde akte van verdeling was tevens een uitsluitingsclausule opgenomen. In 2010 is ook de moeder van de man overleden.

In de onderhavige procedure vordert de man om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap aldus vast te stellen dat de woning wordt toegescheiden aan de man, tegen betaling door de man aan de vrouw van een bedrag wegens overbedeling van € 49.750,=, zijnde de helft van een kwart van de waarde van de woning. De rechtbank besliste dat de woning aan de man moest worden toebedeeld en heeft de man wegens overbedeling veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 181.617,69, zijnde de helft van de overwaarde van de woning. Na wijziging van zijn verzoek heeft de man in hoger beroep primair verzocht te bepalen dat de woning geen deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen. Subsidiair verzocht hij de woning aan hem toe te delen tegen betaling aan de vrouw van de helft van een kwart van de waarde van de woning.

In zijn eindbeschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het door de man aan de vrouw te betalen bedrag vernietigd en de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 159.117,69, zijnde de helft van de overwaarde van de woning. Het hof heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat de man door het overlijden van zijn vader samen met zijn moeder gerechtigd is geworden tot de onverdeelde ontbonden huwelijksgemeenschap (van de ouders) en de daartoe behorende nalatenschap van zijn vader. De titel van verkrijging van het aandeel van de man en dat van zijn moeder is er daarmee een krachtens erfrecht. Deze verkrijging is volgens het hof ongeclausuleerd, nu de vader van de man is overleden zónder bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt, zodat op die verkrijging geen uitsluitingsclausule van toepassing was. De daarop volgende verdeling tussen de man en zijn moeder en hetgeen tussen hen is overeengekomen, maakt dit volgens het hof niet anders. Het hof acht daartoe redengevend dat een deelgenoot hetgeen hij verkrijgt ingevolge art. 3:186 lid 2 BW onder dezelfde titel houdt als waaronder de deelgenoten dit tezamen vóór de verdeling hielden. Ook na de verdeling houdt de man de woning volgens het hof dus ten titel van erfrecht, zonder dat daarop een uitsluitingsclausule van toepassing is.

Cassatie

De man komt van dit oordeel van het hof in cassatie en klaagt (onder meer) dat het hof heeft miskend dat hij krachtens erfrecht slechts was gerechtigd tot een kwart van de ontbonden huwelijksgemeenschap van zijn ouders (de helft van de helft). Hij heeft de woning dus slechts voor ¼ krachtens erfrecht verkregen en voor ¾ uit hoofde van koop of schenking onder uitsluitingsclausule van de moeder (die zelf slechts voor ¼ krachtens erfrecht en voor ¾ krachtens huwelijksvermogensrecht hield).

Net als A-G Rank-Berenschot, meent de Hoge Raad dat deze klacht van de man slaagt. De Hoge Raad overweegt daartoe (kort samengevat) dat de verdeling van een nalatenschap een rechtshandeling van de gezamenlijke erfgenamen (deelgenoten) betreft die tot levering verplicht. In die rechtshandeling kan mede een andere rechtshandeling besloten liggen, zoals een schenking van de ene deelgenoot aan de andere deelgenoot. Aan die schenking kan de voorwaarde worden verbonden dat hetgeen wordt verkregen, buiten enige huwelijksgemeenschap zal vallen (art. 3:38 lid 1 BW en art. 1:94 lid 2 onder a BW). Art. 3:186 lid 2 BW staat daar, aldus de Hoge Raad, niet aan in de weg. De Hoge Raad overweegt verder dat dit niet anders is indien het gaat om de verdeling van een nalatenschap waaraan de erflater zelf geen uitsluitingsclausule heeft verbonden. Art. 3:186 lid 1 BW houdt immers niet meer in dan dat een deelgenoot hetgeen hij (door verdeling en levering) verkrijgt, gaat houden onder dezelfde titel als waaronder de deelgenoten dit samen vóór de verdeling hielden. De beslissing van het hof dat de man de woning ingevolge art. 3:186 lid 2 BW in zijn geheel krachtens erfopvolging heeft verkregen zonder dat daarop een uitsluitingsclausule van toepassing, en dat om die reden ook geen rechtsgevolg kon toekomen aan de uitsluitingsclausule die de moeder aan haar schenking had verbonden, is naar het oordeel van de Hoge Raad dan ook onjuist.

Tot slot geeft de Hoge Raad het verwijzingshof nog mee dat indien de akte in de onderhavige zaak aldus moet worden uitgelegd dat sprake is van een samenstel van rechtshandelingen dat ertoe strekte de tegenprestatie voor de verkrijging van het aandeel van de moeder in de woning ten laste van het door de man van haar onder uitsluitingsclausule verkregen vermogen te laten komen (zoals de man onder verwijzing naar HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1199, NJ 2015/378 heeft betoogd), (analoge toepassing van) art. 1:124 lid 2 (oud) BW ertoe leidt dat de woning buiten de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw is gebleven. In dat geval kan de vrouw aanspraak maken op een vergoeding aan de huwelijksgemeenschap ter zake van het aandeel in de woning dat de man zonder uitsluitingsclausule uit de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen.

De Hoge Raad vernietigt de beschikkingen van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.

 

Cassatieblog.nl

Share This