Mr. M.W.C. (Maarten) Feteris heeft op 5 november 2014 zijn rede uitgesproken uit ter gelegenheid van zijn installatie als President van de Hoge Raad. Hij wijst daarin op twee ontwikkelingen die vooral in praktische zin invloed hebben op het werk van de Hoge Raad: de digitalisering van de cassatieprocedures (programma KEI) en de aanstaande verhuizing naar de nieuwe huisvesting. Verder blikt hij vooruit op de koers die de komende jaren van de Hoge Raad verwacht kan worden, bezien vanuit de kerntaken van de Hoge Raad: rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming.

Rechtseenheid

In het kader van de rechtseenheid staat Feteris uitdrukkelijk stil bij de rechtseenheid in het bestuursrecht. Hij wijst op de voorgenomen concentratie van de hoogste bestuursrechtspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en op het belang van goede afstemming tussen de Afdeling en (de sector belastingrecht van) de Hoge Raad.

“In het licht van de plannen van de regering ligt het voor de hand dat de samenwerking tussen de HR en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, welke samenwerking nu al uitstekend is, in de komende jaren verder zal worden geïntensiveerd. Het doel van de rechtseenheid, een van de bestaansredenen van de HR, staat daarbij wat mij betreft voorop. Het bereiken van die eenheid vind ik belangrijker dan de formele weg waarlangs dat gebeurt.”

Rechtsontwikkeling

De wet is, aldus Feteris, geen spoorboekje waarmee alle geschillen via een eenduidig beslissingsschema zijn op te lossen. Hij wijst op het belang van cassatierechtspraak met een zeker abstractieniveau, dus – waar dat mogelijk en verantwoord is – enigszins los van het concrete geval. Deze bijdrage van de cassatierechter aan de rechtsontwikkeling ziet Feteris geenszins al bijproduct van de cassatierechtspraak, maar eerder als core business.

Rechtsbescherming

In het kader van de rechtsbescherming benadrukt Feteris het belang van de mensenrechten, “het visitekaartje van de rechtsstaat” en op het belang van rechterlijke toetsing van vermeende schending van deze fundamentele rechten.

Hij wijst verder op het spanningsveld tussen het bieden van rechtsbescherming in het individuele geval en de heersende opvatting dat de toevoegde waarde van beslissingen juist ook zit in de betekenis ervan voor anderen dan de procespartijen.

“Dit gaat niet zo ver dat de HR alleen de juridisch meest belangwekkende zaken behandelt. Wel kan het juridische belang een rol spelen bij de energie die de HR steekt in de motivering van zijn beslissing.”

In het verlengde hiervan spreekt Feteris over prioriteitstelling door de Hoge Raad bij de afdoening van zaken en de differentiatie die daarin mogelijk is.

“Het zoeken naar een uiteenlopende aanpak van verschillende werkstromen klinkt misschien als een prozaïsche kantooractiviteit. Er zit echter ook een belangrijk aspect aan dat zich afspeelt tussen de oren, om het zo maar te zeggen. Deze aanpak betekent dat je snel na binnenkomst van een zaak moet beslissen welke behandeling deze verdient, gelet op het belang van die zaak. Dat dwingt ertoe om telkens erover na te denken wat belangrijk is. Dus erbij stilstaan wat je taken zijn en wat de belangrijkste daarvan zijn. Denken daarover wordt op deze manier een deel van het normale proces, en niet alleen een abstract bestuurlijk onderwerp dat een of twee keer per jaar wordt besproken op een heisessie.”

Dialoog

Feteris toont zich in zijn installatierede groot voorstander van intensivering van de dialoog. Met de hoogste bestuursrechter (zie hiervoor), maar ook met de feitenrechters (gerechtshoven en rechtbanken). Hij wijst verder op de mogelijkheid van inbreng van derden in de procedure van de prejudiciële vraagstelling aan de Hoge Raad en oppert om ook voor andere procedures te bezien of de Hoge Raad zijn informatiebronnen kan verbreden. Ook in de contacten met media en publiek is volgens Feteris een open uitstraling nodig.

“Een hoog rechterlijk college dat regelmatig beslissingen neemt die voor veel mensen ingrijpende gevolgen hebben, moet zich niet klein maken en moet voorkomen dat een indruk van onzichtbaarheid ontstaat.

Bij een open houding naar de buitenwereld past ook dat een hoog college zich niet verheven opstelt. Wel serieus en heel goed, maar het hoeft voor mij niet heel plechtig te zijn.” 

Cassatieblog.nl

Share This