HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1447

(i) Het hof had de kosten van het deskundigenbericht niet op voet van art. 237 Rv volledig voor rekening van eiser mogen brengen zonder in te gaan op het gemotiveerde verweer dat deze kosten bovenmatig of onnodig waren.
(ii) De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het hof in had moeten gaan op de stellingen van verweerder in eerste aanleg over een afwijkende ingangsdatum van de prijswijziging. 

De casus en de beslissingen van de kantonrechter en het hof

Verweerder in cassatie (hierna: verweerder) is eigenaar van een perceel grond. Op dit perceel waren een tankstation en een bandenhandel gevestigd. In 2004 is ABM het perceel gaan huren. Verweerder en ABM waren sinds 2013 in overleg over wijziging van de huurprijs.

In 2014 heeft verweerder een verzoek tot benoeming van een deskundige (art. art. 7:304 lid 2 BW) ingediend bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft drie deskundigen benoemd om te adviseren over de nadere huurprijs. De deskundigen hebben in 2016 hun eindrapport uitgebracht.

Verweerder vorderde bij de kantonrechter en later bij het hof vaststelling van de huurprijs per 12 december 2013, althans per 23 april 2014, althans per 5 november 2014 op € 76.000 per jaar, althans € 75.000 per jaar. Daarnaast vorderde hij betaling van de proceskosten door ABM.

De kantonrechter heeft de vordering ten aanzien van de huurprijsvaststelling afgewezen en de vordering tot betaling van de kosten van de deskundigen voor de helft toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het stelde de huurprijs met ingang van 5 november 2014 vast op € 75.000 per jaar. Het hof veroordeelde ABM in de proceskosten.

Het principale cassatieberoep

ABM klaagt in cassatie over het oordeel van het hof dat zij, als de in het ongelijk gestelde partij, de volledige proceskosten inclusief de kosten van de deskundigen moet voldoen. Volgens ABM is het hof ten onrechte niet ingegaan op haar gemotiveerde verweer dat de kosten van het deskundigenbericht exorbitant zijn en voor een substantieel deel onnodig waren.

De Hoge Raad stelt voorop dat als de rechter op grond van art. 7:304 lid 2 BW deskundigen benoemt om te adviseren over de nadere huurprijsvaststelling, de kosten van dat advies op grond van art. 7:304 lid 3 proceskosten zijn in de zin van art. 237 Rv. Het is aan de rechter om een beslissing te nemen over deze kosten. In dit geval heeft de kantonrechter geen beslissing genomen over een voorschot, maar bepaald dat de deskundigen met partijen afspraken dienden te maken over de kosten van hun advies. De kantonrechter heeft het loon van de deskundigen en hun schadeloosstelling ook nadien niet vastgesteld. ABM heeft voorts aangevoerd dat zij vooraf geen prijsopgaaf heeft ontvangen. De deskundigen hebben gefactureerd aan verweerder, die de facturen heeft voldaan.

Onder deze omstandigheden kon het hof bij zijn beslissing om de kosten van het deskundigenadvies op de voet van art. 237 Rv (volledig) voor rekening van ABM te brengen, niet zonder motivering voorbijgaan aan het gemotiveerde verweer van ABM dat de kosten van het advies bovenmatig of onnodig zijn geweest omdat de deskundigen een groot deel van het advies hebben besteed aan een vergelijking met een aantal anonieme referentieobjecten, die niet als basis konden dienen voor de nadere huurprijsvaststelling.

Het incidentele cassatieberoep

Verweerder heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Hij klaagde dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het voor de ingangsdatum van de huurprijswijziging uitging van 5 november 2014. Volgens verweerder heeft het hof niet (kenbaar) beslist op zijn vordering om de ingangsdatum te bepalen op 12 december 2013 of 23 april 2014.

Ook deze klacht slaagt. Verweerder heeft in de inleidende dagvaarding gemotiveerd gesteld dat de ingangsdatum van de nadere huurprijs moet worden bepaald op een eerdere datum dan 5 november 2014. De kantonrechter had de vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs in haar geheel afgewezen. Om die reden hoefde de kantonrechter geen aandacht te besteden aan de ingangsdatum van een gewijzigde huurprijs.

In het door verweerder ingestelde hoger beroep heeft het hof grief II echter gegrond bevonden. Deze grief was gericht tegen de gronden waarop de kantonrechter de vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs had afgewezen. Het hof oordeelde dat wél een nadere huurprijs moest worden vastgesteld. De devolutieve werking van het hoger beroep bracht daarom mee dat het hof de vordering ten aanzien van de ingangsdatum diende te beoordelen op basis van wat daarover in eerste aanleg door partijen was aangevoerd. Het hof heeft echter ten onrechte nagelaten om in te gaan op de stellingen van verweerder over de ingangsdatum.

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden. Dat is conform de conclusie van AG Wissink.

Cassatieblog.nl

Share This