HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1180

Gelet op de ratio van de Wvps dienen afgekochte pensioenrechten bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap op een zo veel mogelijk gelijke wijze in aanmerking te worden genomen als niet afgekochte pensioenrechten.

Pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, hierna: Wvps van toepassing is vallen op grond van art.  1:94 lid 2, aanhef en sub b BW (voor 2012: lid 4 BW), niet in de gemeenschap van goederen. Op grond van art.  2 Wvps, vallen vóór datum huwelijk opgebouwde pensioenrechten niet onder de pensioenverevening op grond van die wet.

Wat is rechtens indien vóór datum huwelijk opgebouwde pensioenrechten door de pensioengerechtigde echtgenoot zijn afgekocht en de daarmee verkregen afkoopsom is gebruikt voor de aankoop van een in de huwelijksgemeenschap vallende woning? In dat geval heeft de desbetreffende echtgenoot een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap, aldus de Hoge Raad.

Het college wijst in dit verband op de achtergrond van de beperking van pensioenverevening tot de huwelijkse periode. Deze is er volgens de Hoge Raad in gelegen dat het delen van de pensioenrechten samenhangt met de met de huwelijkse taakverdeling samenhangende gezamenlijke inspanning van de huwelijkspartners, die erop is gericht dat zij beiden kunnen genieten van een redelijke oudedagsvoorziening. De Hoge Raad wijst er tevens op dat uit de wetgeschiedenis volgt dat buiten deze door de wetgever veronderstelde, met de huwelijkse taakverdeling samenhangende, gezamenlijke inspanning, er geen grond is voor verevening.

In het licht van deze wetsgeschiedenis concludeert de Hoge Raad als volgt:

“Het strookt met de (ratio van de) Wvps om afgekochte pensioenrechten bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap op een zo veel mogelijk gelijke wijze in aanmerking te nemen als niet afgekochte pensioenrechten. De herkomst en bestemming van de onderhavige afkoopsom brengen daarom mee dat deze som tot het nominale bedrag ervan moet worden aangemerkt als privévermogen van de man. Hij heeft dan ook voor dat bedrag een vergoedingsrecht jegens de huwelijksgemeenschap.”

Het hof oordeelde anders vanuit het perspectief van het leerstuk van verknochtheid. Volgens het hof was van verknochtheid van de afkoopsom geen sprake voor deze ziet op vervanging van pensioenaanspraken over de periode vóór datum huwelijksontbinding, reden waarom de man volgens het hof terzake geen vergoedingsrecht toekwam. Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat die redenering, gelet op de ratio van de Wvps, niet opgaat. Zie in dit verband ook de lezenswaardige conclusie van A-G Rank-Berenschot waarin op de relatie tussen pensioenverevening en verknochtheid nader wordt ingegaan.

Volgt vernietiging en verwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This