HR 1 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:481

Een echtgenoot is niet zonder meer niet-ontvankelijk wanneer zijn of haar verzoek tot echtscheiding pas na het verstrijken van de wettelijke termijn van veertien dagen aan de andere echtgenoot is betekend. 

In deze zaak dient een man een verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank. Zijn verzoekschrift komt op 2 december 2019 binnen bij de griffie van de rechtbank. Art. 816 lid 1 Rv bepaalt dat de man het verzoekschrift binnen veertien dagen na indiening bij de rechtbank moet betekenen aan zijn vrouw. Dat doet de man niet tijdig. Een afschrift van het verzoekschrift wordt pas op 8 januari 2020 aan zijn vrouw betekend door hem. Zowel de rechtbank als het hof verklaart de man daarom niet-ontvankelijk. Over deze niet-ontvankelijkheidsverklaring klaagt de man in cassatie.

De Hoge Raad vernietigt, in navolging van de conclusie van A-G Wesseling-Van Gent, het arrest van het hof. Hij wijst allereerst op de ratio van het wettelijke vereiste van betekening binnen veertien dagen, die uit de parlementaire geschiedenis blijkt (r.o. 3.3). Met name wanneer de echtgenoten nog samenwonen, biedt betekening meer waarborgen dat het verzoekschrift de andere echtgenoot tijdig bereikt. Zo beoogt het voorschrift het beginsel van hoor en wederhoor te dienen. Waarom voor een termijn van betekening binnen veertien dagen is gekozen, heeft de wetgever echter niet toegelicht.

Voor de gevolgen van het niet-naleven van deze betekeningstermijn verwijst het derde lid van artikel 816 Rv onder meer naar art. 120 Rv. Artikel 120 lid 1 Rv bepaalt dat het niet in acht nemen van bepaalde vormvereisten voor een dagvaarding nietigheid ervan tot gevolg heeft. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, kan worden hersteld (r.o. 3.4).

Overeenkomstige toepassing van deze regels brengt mee dat een gebrek in het exploot waarmee een verzoek tot echtscheiding wordt betekend in beginsel ook kan worden hersteld. Deze artikelen lenen zich echter niet voor overeenkomstige toepassing in gevallen dat het exploot niet tijdig is uitgebracht, aldus de Hoge Raad. Herstel van termijnoverschrijding is immers niet mogelijk (r.o. 3.4).

Daaruit volgt echter nog niet dat de betrokken echtgenoot bij een overschrijding van deze termijn zonder meer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding, zo vervolgt de Hoge Raad. Gezien de ratio van het betekeningvereiste van art. 816 lid 1 Rv, namelijk waarborgen dat het verzoekschrift de andere echtgenoot tijdig bereikt, en de overeenkomstige toepassing van artikel 120 lid 2 Rv, waarin de mogelijkheid tot herstel van nietige exploten is geboden, is er geen goede grond om een echtgenoot zonder meer niet-ontvankelijk te verklaren wanneer zijn of haar verzoekschrift pas na het verstrijken van de wettelijke termijn van veertien dagen aan de andere echtgenoot is betekend. In dit geschil heeft de man het verzoekschrift later alsnog betekend aan de vrouw en bovendien heeft hij het exploot bij de rechtbank ingediend. Om die reden mocht het Hof de man niet zonder meer niet-ontvankelijk verklaren (r.o. 3.5).

De Hoge Raad doet de zaak zelf af (r.o. 3.6). Hij vernietigt de beschikking van de rechtbank en verwijst de zaak wederom naar de rechtbank. De rechtbank moet aan de vrouw een nieuwe termijn geven voor het indienen van een verweerschrift.

Cassatieblog.nl

Share This