HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2385
De Hoge Raad bevestigt zijn eerdere jurisprudentie dat een (voormalig) echtgenoot wiens privé-actief in de gemeenschap is verdwenen, een vordering heeft op de gemeenschap. Wanneer de gemeenschap onvoldoende verhaal biedt, kan de helft van de vordering op de gemeenschap op het privévermogen van de andere (voormalig) echtgenoot worden verhaald.
Achtergrond
Een man en een vrouw zijn in 2000 gehuwd. Aan de vrouw is in 2011 een bedrag van ruim € 600.000,– uitgekeerd als schadevergoeding in verband met een auto-ongeluk dat de man in 2007 heeft veroorzaakt. In 2014 heeft de vrouw een verzoek gedaan om de echtscheiding uit te spreken, en daarbij onder meer verzocht om de huwelijksgoederengemeenschap te verdelen. De schadevergoeding, waarvan nog € 570.000,– zou zijn overgebleven, staat in deze procedure en in cassatie centraal.
Het geschil
In cassatie stond vast dat de vordering van de vrouw met betrekking tot de schadevergoeding van het auto-ongeluk, tot het privévermogen van de vrouw behoort. Tussen partijen was uitganspunt dat op het huwelijksvermogensregime tot 2010 het Marokkaanse recht van toepassing was en daarna het Nederlandse recht. Ook niet ter discussie stond dat de huwelijksgemeenschap in 2011 gebaat is geweest met de uitbetaling van de tot het eigen vermogen van de vrouw behorende schadevergoeding. De vrouw had verzocht om de man te veroordelen haar een bedrag van € 570.000,– te voldoen. Zij stelde dat de man zich dit bedrag had toegeëigend om hiervoor goederen in Marokko te verkrijgen, waaronder een autowasserij/garage, een woning, een boerderij met grond en vee, een flat met meerdere appartementen en een pension. De man heeft in elk geval betwist dat er goederen op naam van de man zijn geregistreerd die deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt dat het bij het ontbreken van informatie over de huwelijksgemeenschap niet in staat is om deze te verdelen. Het hof gaat er wel van uit dat de vrouw een vordering op de huwelijksgemeenschap heeft van €570.000,–. Op basis van de stellingen van de man dat er geen goederen als activa deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap, gaat het hof ervan uit dat de vrouw een rechtstreekse vordering heeft op de man van € 285.000,–, zijnde het deel van de vergoedingsvordering van de vrouw waarvoor de man draagplichtig is. Naast een verplichting om inlichtingen te verschaffen over de stand van zijn vermogen, veroordeelt het hof de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw.
Reprise
In cassatie wordt onder meer geklaagd dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven door te beslissen dat de vrouw een rechtstreekse vordering heeft op de man, omdat zij slechts een vordering heeft op de gemeenschap. Het bestaan van deze vordering is echter in lijn met jurisprudentie van de Hoge Raad, gewezen onder het oude huwelijksvermogensrecht (vgl. de conclusie van A-G Keus onder 2.17). Deze vordering is een zogenaamde reprise, ‘een vordering van een echtgenoot op het gemeenschappelijk vermogen omdat diens privé actief in de gemeenschap is verdwenen of ten bate van de gemeenschap is aangewend’. De Hoge Raad had (ten aanzien van het oude huwelijksvermogensrecht) in HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU2399 overwogen dat wanneer een (voormalige) echtgenoot een vordering tot terugneming (reprise) uit de gemeenschap heeft en hij die vordering, wegens een ontoereikend gemeenschapsvermogen, niet of slechts gedeeltelijk kan verhalen op de gemeenschap, hij de helft van hetgeen hij niet op de gemeenschap heeft kunnen verhalen, kan verhalen op het privévermogen van de andere (voormalige) echtgenoot.
In dit arrest bevestigt de Hoge Raad, onder verwijzing naar zijn arrest uit 2006, dit vorderingsrecht:
“De vrouw heeft een vordering tot terugneming (reprise) uit de gemeenschap van aan haar toekomende goederen. Nu zij die vordering, wegens een ontoereikend gemeenschapsvermogen, niet kan verhalen op de gemeenschap, kan zij de helft van hetgeen zij niet op de gemeenschap heeft kunnen verhalen, verhalen op het privévermogen van de man.”
Vervolgens gaat de Hoge Raad wel over tot vernietiging en verwijzing. De vrouw had namelijk gesteld dat zij van de schadevergoeding € 50.000,– aan haar eigen familie ter hand heeft gesteld. Zonder verdere motivering is daarom niet begrijpelijk dat de vordering van de vrouw op de gemeenschap een omvang heeft van €570.000,– en dat de vordering op de man daarom tot de helft van dit bedrag is toegewezen. Na verwijzing moet worden vastgesteld welk bedrag in mindering moet worden gebracht op de schuld van de gemeenschap aan de vrouw.