HR 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:36
(i) Er is geen grond om op de bevoegdheid tot overdracht door de curator van een levensverzekering, naast de wettelijke beperking van toestemming van de (gefailleerde) verzekeringnemer, de niet in de wet opgenomen beperking aan te brengen dat de verzekeringnemer door die overdracht niet onredelijk benadeeld wordt.
(ii) Onder omstandigheden kan van de curator worden verlangd dat hij, wanneer hij op de voet van art. 22a lid 2, tweede volzin, Fw de toestemming van de schuldenaar verkrijgt om tot overdracht van een levensverzekering over te gaan, zich ervan vergewist of de schuldenaar die toestemming onder een juiste voorstelling van zaken geeft en dat hij de schuldenaar op zijn rechten ten aanzien van die verzekering wijst.
Achtergrond
In deze zaak staat de vraag centraal hoe moet worden omgegaan met levensverzekeringen bij faillissement van de verzekeringnemer/begunstigde (hierna: failliet). Een curator heeft – met schriftelijke toestemming van de failliet – twee levensverzekeringen van de failliet overgedragen aan een derde tegen betaling van de afkoopwaarde. Enige tijd later heeft de failliet, kort gezegd, verzocht om ongedaanmaking van deze overdracht, met een verklaring voor recht dat de desbetreffende bedragen buiten de faillissementsboedel vallen. Volgens de failliet had de curator op grond van art. 22a Fw moeten onderzoeken of de failliet door de overdracht onredelijk benadeeld zou worden (zoals de curator dat op grond van art. 22a lid 1 Fw moet bij afkoop en wijziging van de begunstiging van een levensverzekering). De curator heeft voorts zijn informatieplicht geschonden door de failliet niet te informeren over zijn rechten uit art. 22a Fw en daarmee onrechtmatig gehandeld, aldus de failliet. Het hof heeft dit betoog verworpen. Daartegen is de failliet in cassatie opgekomen.
Geldt de maatstaf van ‘onredelijke benadeling’ uit art. 22a lid 1 Fw ook bij overdracht van een levensverzekering?
Art. 22a lid 1 Fw bepaalt dat de curator slechts bevoegd is tot afkoop of wijziging van de begunstiging van een levensverzekering voor zover van een onredelijke benadeling geen sprake is. De Hoge Raad merkt op dat de strekking daarvan is om een verzekeringnemer of andere begunstigde te beschermen tegen uitwinning in faillissement van een levensverzekering met een verzorgingskarakter waarvoor in andere regelingen geen of onvoldoende bescherming bestaat. De maatstaf ‘onredelijke benadeling’ staat toe dat levensverzekeringen die niet of niet geheel nodig zijn ter verzorging van de oude dag of van nabestaanden, geheel of gedeeltelijk kunnen worden uitgewonnen, aldus de Hoge Raad.
In deze zaak is er echter geen sprake van afkoop of wijziging van de begunstiging van een levensverzekering, maar van overdracht van een verzekering. Voor overdracht van een levensverzekering in faillissement geldt een ander wettelijk regime, namelijk dat van art. 22a lid 2 Fw. Dat bepaalt dat de curator slechts met schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer bevoegd is tot overdracht van de verzekering (en die toestemming was er in deze zaak). De beperking dat de verzekeringnemer door die overdracht niet onredelijk wordt benadeeld, kent de wet niet.
Volgens de failliet geldt de maatstaf van ‘onredelijke benadeling’ niettemin ook bij overdracht van de verzekering. A-G Van Peursem vindt dit door de failliet bepleite stelsel “logischer en consistenter en misschien ook wel praktisch (…) met één en hetzelfde criterium voor afkoop, begunstigingswijziging of overdracht van levensverzekeringen met een verzorgingskarakter in faillissement”, maar stelt dat dit niet de huidige stand van het geldende recht is. Hij concludeert dan ook tot verwerping van deze klacht. De Hoge Raad komt ook tot verwerping van de klacht:
“De in art. 22a lid 1 Fw opgenomen beperking van het recht van de curator om een levensverzekering te doen afkopen of de begunstiging ervan te doen wijzigen (zie hiervoor in 3.1.2) en de in art. 22a lid 2, tweede volzin, Fw opgenomen beperking van het recht van de curator om een levensverzekering over te dragen (zie hiervoor in 3.1.3), vormen uitzonderingen op de hoofdregel dat een schuldenaar met zijn gehele vermogen instaat voor zijn schulden (art. 3:276 BW) en moeten daarom in beginsel strikt worden uitgelegd. Beide bepalingen bieden de verzekeringnemer in geval van diens faillissement bescherming, zij het op verschillende wijze, tegen uitwinning van levensverzekeringen met een verzorgingskarakter. Gelet op een en ander is er geen grond om op de bevoegdheid tot overdracht door de curator van een levensverzekering, naast de wettelijke beperking van toestemming van de verzekeringnemer, de niet in de wet opgenomen beperking aan te brengen dat de verzekeringnemer door die overdracht niet onredelijk benadeeld wordt. Het onderdeel faalt derhalve.”
Heeft de curator zijn informatieverplichting geschonden?
De failliet heeft, als gezegd, verder betoogd dat de curator onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door na te laten te onderzoeken of de failliet ervan op de hoogte was dat de curator slechts tot afkoop van de levensverzekeringen kon overgaan voor zover de failliet daardoor niet onredelijk zou worden benadeeld en dat de door de failliet betoogde instandhouding van de levensverzekeringen dus ook zonder overdracht gewaarborgd zou kunnen worden, en door de failliet daarover niet te informeren. Het hof heeft dit betoog verworpen en daartegen komt de failliet op. De failliet klaagt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
De Hoge Raad stelt bij de bespreking van deze klachten voorop dat de curator bij de uitoefening van zijn wettelijke taak ook met de gerechtvaardigde belangen van de gefailleerde rekening heeft te houden, hetgeen in het bijzonder aan de orde kan zijn wanneer het gaat om de voorziening in de eerste levensbehoeften van een particuliere gefailleerde. Onder omstandigheden kan van de curator worden verlangd dat hij, wanneer hij op de voet van art. 22a lid 2, tweede volzin, Fw de toestemming van de schuldenaar verkrijgt om tot overdracht van een levensverzekering over te gaan, zich ervan vergewist of de schuldenaar die toestemming onder een juiste voorstelling van zaken geeft en dat hij de schuldenaar op zijn rechten ten aanzien van die verzekering wijst, aldus de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat enkele klachten van de failliet slagen en vernietigt het arrest van het hof en verwijst naar ander hof.