HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2100
Ook in het geval van een faillietverklaring van een procespartij tussen de uitspraak en het aanhangig worden van een daartegen ingesteld rechtsmiddel wordt het geding op de voet van art. 29 Fw van rechtswege geschorst.
De casus en de procedure in de feitelijke instanties
Verweerster heeft veroordeling verzocht van A B.V. tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding wegens onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 9 januari 2019 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. Op 5 april 2019 is A B.V. failliet verklaard en is de curator benoemd. Verweerster heeft op 8 april 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de curator geïnformeerd over het hoger beroep en meegedeeld dat (i) de procedure zal worden voortgezet tegen de curator en (ii) de curator de mogelijkheid heeft een verweerschrift in te dienen. In haar verweerschrift heeft de curator zich op het standpunt gesteld dat het geding in hoger beroep dient te worden geschorst op de voet van art. 29 Fw.
Volgens het hof was art. 29 Fw in dit geval echter niet van toepassing. De in art. 29 Fw vervatte schorsingsregeling zou uitsluitend zien op de instantie waar het geding aanhangig is op het moment van de faillietverklaring. Als op dat moment reeds uitspraak is gedaan, dan zou voor het voortzetten van het geding in hoger beroep gelden dat dit tegen of door de curator moet gebeuren. In dit geval is A B.V. failliet verklaard nadat in eerste aanleg uitspraak was gedaan, maar voordat het hoger beroep aanhangig werd gemaakt. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad zou volgen dat het geding dan niet van rechtswege is geschorst en het geding tegen de curator moet worden voortgezet.
De Hoge Raad
De Hoge Raad is het met dit oordeel niet eens. Hij overweegt dat art. 29 Fw bepaalt dat voor zover tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, het geding na de faillietverklaring wordt geschorst, om alleen dan voortgezet te worden als de verificatie van de vordering betwist wordt. De bestaansgrond van deze bepaling is dat ook ten aanzien van een reeds aanhangige rechtsvordering de hoofdregel geldt dat vorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, gedurende het faillissement moeten worden ingesteld door indiening ter verificatie (art. 26 Fw).
Blijkens de tekst van art. 29 Fw is uitgangspunt dat de daar bedoelde schorsing effect sorteert in de instantie waar het geding aanhangig is op de dag van de faillietverklaring. Op dit uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt in art. 30 lid 1 Fw voor het geval dat het geding zich ten tijde van de faillietverklaring reeds in staat van wijzen bevindt. Dan is voor schorsing van het geding geen plaats meer. Als de uitspraak er vervolgens toe leidt dat het geding bij dezelfde rechter wordt voortgezet, wordt art. 29 Fw weer toepasselijk en wordt het geding alsnog van rechtswege geschorst (art. 30 lid 2 Fw).
De Faillissementswet bevat geen regeling voor het geval dat op het tijdstip van de faillietverklaring reeds uitspraak is gedaan en een rechtsmiddel wordt aangewend, maar het geding nog niet aanhangig is bij de rechter die kennisneemt van het rechtsmiddel. De bestaansgrond van art. 29 Fw en de door de art. 26 en 29 Fw gewaarborgde positie van de schuldeisers in het faillissement, die de vordering waarover het geding wordt gevoerd pas op de verificatievergadering kunnen betwisten, zijn echter reden om art. 29 Fw zo uit te leggen dat deze bepaling ook in dat geval effect sorteert. Art. 29 Fw leidt dan met ingang van het tijdstip waarop het geding aanhangig is tot schorsing van rechtswege van het geding in die instantie. Dit geldt ook als de curator het rechtsmiddel instelt.
De Hoge Raad bespreekt vervolgens het geval dat de rechtbank of het hof het geding ten onrechte niet op de voet van art. 29 Fw als geschorst heeft aangemerkt en uitspraak heeft gedaan, waarna tegen die uitspraak een rechtsmiddel wordt aangewend. In die gevallen kan worden aangevoerd dat het geding in de eerdere instantie ten onrechte niet als geschorst is aangemerkt en dat na vernietiging van de bestreden uitspraak alsnog toepassing moet worden gegeven aan art. 29 Fw. Dit dient dan te gebeuren door de rechter die met de verdere behandeling is belast. Daartoe kan direct nadat het verzet, hoger beroep of cassatieberoep is ingesteld een incident worden opgeworpen, zodat op het rechtsmiddel niet onnodig behoeft te worden doorgeprocedeerd. De rechter dient een eerder verzuim om het geding als van rechtswege geschorst aan te merken bovendien ambtshalve te constateren. Hij dient de bestreden uitspraak in dat geval ambtshalve te vernietigen en moet ook dan alsnog toepassing geven aan art. 29 Fw.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst het geding terug naar het hof. Deze afdoening is in overeenstemming met de conclusie van A-G Drijber.