HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1799 (LM Vermietungs Gmbh / Van Boven q.q.)

De uitsluiting van hoger beroep tegen een door de rechter-commissaris op de voet van art. 176 Fw gegeven beschikking ziet uitsluitend op de procedure waarin de curator toestemming heeft verzocht om tot onderhandse verkoop van goederen over te gaan en de rechter-commissaris die toestemming heeft verleend. Deze uitsluiting ziet dus niet op het geval dat een schuldeiser opkomt tegen de handeling waartoe de curator het voornemen heeft, zelfs als de curator eerder toestemming van de rechter-commissaris heeft verkregen.

Op grond van art. 176 lid 1 Fw verkoopt de curator de tot de failliete boedel behorende goederen in het openbaar of, met toestemming van de rechter-commissaris, onderhands. Openbare verkoop is gebruikelijk. Als de curator onderhands wenst te verkopen, dient hij daar op grond van voornoemd artikel dus toestemming voor te vragen aan de rechter-commissaris. Tegen de beschikking die de rechter-commissaris op dat verzoek geeft, staat geen hoger beroep open (ex art. 67 lid 1 Fw). De ratio daarvan (evenals van de andere uitzonderingen van art. 67 lid 1 Fw) is volgens de wetgever dat anders de geregelde loop van zaken telkens aan onderbreking bloot zou staan (memorie van toelichting bij art. 67 Fw, aangehaald in par. 3.3 in de conclusie van A-G Timmerman vóór de hier te bespreken beschikking).

In deze zaak had de curator de rechter-commissaris de in art. 176 lid 1 Fw bedoelde toestemming verzocht voor onderhandse verkoop van activa aan een partij die gelieerd was aan een debiteur van de failliet. Een schuldeiser verzocht vervolgens op de voet van art. 69 Fw de rechter-commissaris om de curator te verbieden tot de voorgenomen onderhandse verkoop aan A over te gaan. De rechter-commissaris wees laatstgenoemd verzoek af en verleende aan de curator machtiging voor de onderhandse verkoop. De schuldeiser stelde vervolgens hoger beroep in, maar werd daarin door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Kort gezegd, oordeelde de rechtbank dat het hoger beroep afstuitte op het appelverbod van art. 67 lid 1 Fw (dat, als gezegd, hoger beroep tegen een beschikking als bedoeld in art. 176 lid 1 Fw uitsluit). De schuldeiser had zich volgens de rechtbank niet op de voet van art. 69 Fw tot de rechter-commissaris kunnen wenden, omdat hij niet tegen de onderhandse verkoop als zodanig bezwaren had, maar tegen de verkoop aan de specifieke koper.

In cassatie klaagt de schuldeiser over dit oordeel van de rechtbank. De Hoge Raad overweegt, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak, dat op de voet van art. 69 lid 1 Fw bij de rechter-commissaris kan worden opgekomen tegen (onder meer) de onderhandse verkoop van goederen. In het geval van onderhandse verkoop, kunnen die bezwaren zich zowel tegen de transactie als zodanig richten, als tegen een of meer beoogde contractanten. Dat laatste was in deze zaak aan de orde. De rechter-commissaris dient in een dergelijk geval de belangen van de belanghebbende (dat wil in beginsel zeggen, diens belangen bij goed boedelbeheer) af te wegen tegen die van een vlotte afwikkeling van de boedel. Tegen de beschikking die de rechter-commissaris op de voet van art. 69 lid 1 Fw geeft, staat ingevolge art. 67 lid 1 Fw hoger beroep op de rechtbank open. Zoals A-G Timmerman opmerkt (CPG, §3.8-3.9), had de Hoge Raad al in gelijke zin geoordeeld in een beschikking van 8 mei 1952 (ECLI:NL:HR:1952:15). In de onderhavige uitspraak formuleert de Hoge Raad het als volgt (onderstreping toegevoegd):

“3.3.3 De uitsluiting van hoger beroep in art. 67 lid 1, derde volzin, Fw in verbinding met art. 176 lid 1 Fw ziet uitsluitend op de procedure waarin de curator toestemming heeft verzocht om tot ondershandse verkoop van goederen over te gaan en de rechter-commissaris die toestemming heeft verleend. Deze uitsluiting heeft dus geen betrekking op het hiervoor (…) beschreven geval dat een schuldeiser opkomt tegen de handeling waartoe de curator het voornemen heeft, zelfs als de curator eerder toestemming van de rechter-commissaris zou hebben verzocht en verkregen voor ondershandse verkoop.”

De schuldeiser kon zijn bezwaren tegen de voorgenomen onderhandse verkoop (de handeling van de curator) dus aan de orde stellen op de voet van art. 69 lid 1 Fw, zelfs nu de curator van de rechter-commissaris al toestemming voor de onderhandse verkoop had verkregen (in een procedure ex art. 176 lid 1 Fw). Tegen de beschikking die op de voet van art. 69 Fw werd gegeven, stond vervolgens hoger beroep open. De rechtbank had de schuldeiser dus wél in diens hoger beroep moeten ontvangen. De Hoge Raad vernietigt dan ook de beschikking van de rechtbank en verwijst het geding naar het hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This