Selecteer een pagina

HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1063 (Simba/Hasbro)

1. De uitzondering die art. 36 VWEU ter bescherming van IE-rechten aanbrengt op het verbod op invoer- en uitvoerbeperkingen tussen EU-lidstaten, geldt ook bij IE-rechten die (slechts) tot op zekere hoogte Europees geharmoniseerd zijn, zoals het auteursrecht en het merkenrecht.
2. Het recht betreffende slaafse nabootsing is niet geharmoniseerd in de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken.

De speelgoedpony van Simba lijkt op de My Little Pony van Hasbro. Volgens Hasbro levert dat auteursrechtinbreuk en slaafse nabootsing op. Het hof geeft in kort geding Hasbro gelijk.

Auteursrecht en art. 36 VWEU

Simba klaagt in cassatie tevergeefs dat het hof ten onrechte heeft miskend dat de uitzondering op het verbod op de Europese in- en uitvoerbeperkingen niet geldt voor niet voor de gehele EU geldende rechten.

De vorige zin nog eens, maar nu in stukjes: art. 34 en 35 Verdrag van de Werking van de Europese Unie (VWEU) regelen het vrij verkeer van goederen: ze verbieden kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking tussen EU-lidstaten. Art. 36 VWEU maakt hier een uitzondering op: een gerechtvaardigde beperking “uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom” mag wel. Anders gezegd: handelsbelemmeringen tussen lidstaten kunnen in beginsel wel worden gegrond op IE-rechten.

In deze zaak zou een auteursrechtelijk verbod op verhandeling van de pony van Simba in Nederland volgens Simba neerkomen op een verboden handelsbeperking. Simba stelde dat Hasbro in andere EU-landen niet of niet met succes zou optreden tegen de verhandeling. Als Simba haar speelgoedpony wel zou mogen verhandelen in andere landen, maar niet in Nederland, zou dat volgens Simba neerkomen op een schending van het vrije handelsverkeer binnen de EU.

Maar art. 36 VWEU dan? Die uitzondering geldt volgens Simba niet meer voor auteursrecht: de uitzondering stamt uit een tijd waarin het auteursrecht nog op geen enkele wijze was geharmoniseerd. De art. 34-36 VWEU moeten volgens Simba bovendien worden uitgelegd in de geest van het TRIPs-verdrag (preambule) om verstoringen en belemmeringen voor de internationale handel te verminderen en te vermijden dat IE-handhavingsmaatregelen niet zelf hinderpalen voor legitiem handelsverkeer worden.

Evenmin als A-G Van Peursem wil de Hoge Raad iets van dit argument weten:

“Het onderdeel betoogt terecht dat zonder de in art. 36 VWEU vervatte uitzondering op de verboden van de art. 34 en 35 VWEU een adequate en doeltreffende bescherming van de rechten van intellectuele eigendom niet goed mogelijk zou zijn. Dat vindt zijn oorzaak daarin dat de op het niveau van de lidstaten toegekende rechten niet alle steeds hetzelfde niveau van bescherming bieden en zij tot de desbetreffende lidstaat beperkte territoriale werking bezitten. Als gevolg daarvan kan in de afzonderlijke lidstaten de bescherming uiteenlopen die rechthebbenden aan hun rechten van intellectuele eigendom met betrekking tot een bepaald rechtsobject ontlenen, hetgeen, mede als gevolg van de genoemde territoriale werking, tot het ontstaan van door de art. 34 en 35 VWEU verboden handelsbelemmeringen kan leiden.

Waar sprake is van voor de gehele Unie geldende rechten, zoals die welke voortvloeien uit de Verordeningen inzake het gemeenschapsmerk en het gemeenschapsmodel, treden dergelijke belemmeringen niet op, zodat aan de uitzondering van art. 36 VWEU in dergelijke gevallen geen behoefte bestaat. De omstandigheid dat de nationale wetgevingen van de lidstaten inzake een aantal rechten van intellectuele eigendom tot op zekere hoogte zijn geharmoniseerd, zoals het geval is met het auteurs- en het merkenrecht (op grond van de Richtlijnen 2001/29/EG en 2008/95/EG), leidt evenwel niet tot dezelfde gevolgtrekking. Niet alleen betreft die harmonisatie niet de volledige nationaalrechtelijke regeling van de desbetreffende rechten, de richtlijnen laten de lidstaten bovendien op verschillende punten keuzevrijheid, zoals bijvoorbeeld in art. 5 lid 3 van Richtlijn 2001/29/EG en in art. 5
lid 2 Richtlijn 2008/95/EG. Aldus blijven ook onder Unierechtelijk geharmoniseerd nationaal recht van intellectuele eigendom tussen het recht van de afzonderlijke lidstaten verschillen bestaan die, in combinatie met de territoriale begrenzing van de nationale rechten, de toepasselijkheid van art. 36 VWEU rechtvaardigen en zelfs noodzakelijk maken voor een adequate en doeltreffende bescherming van die rechten van intellectuele eigendom.”

Een noodzaak om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU ziet de Hoge Raad niet, ook al niet omdat het om een kort geding gaat en de Hoge Raad dan niet verplicht is om vragen te stellen.

Slaafse nabootsing

Dan waren de vorderingen van Simba ook nog toegewezen op grond van slaafse nabootsing. Dat is wat bijzonder, nu de vorderingen ook al op grond van het auteursrecht waren toegewezen. Het komt kennelijk doordat de voorzieningenrechter in eerste aanleg de vorderingen alleen op de grondslag slaafse nabootsing had toegewezen, terwijl het hof ook auteursrechtschending heeft aangenomen, en daarnaast de grieven tegen het oordeel over slaafse nabootsing expliciet heeft behandeld (en verworpen).

Volgens Simba is ook het leerstuk van de slaafse nabootsing Europeesrechtelijk geharmoniseerd, en wel in de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (OHP). Daarmee is het arrest IDG/Beele van het HvJEU, waarin het HvJEU uitging van de toepasselijkheid van de ‘rule of reason’-uitzondering (de gerechtvaardigde uitzondering op de handelsbelemmeringen zoals in art. 36 VWEU) in het geval van slaafse nabootsing, inmiddels achterhaald, volgens Simba. In IDG/Beele was voor het hof namelijk doorslaggevend dat er geen Europabrede regeling voor slaafse nabootsing bestond.

Ook die stelling verwerpt de Hoge Raad: onder verwijzing naar de uitvoerige conclusie-AG oordeelt de Hoge Raad dat slaafse nabootsing ziet op oneerlijke concurrentie tussen ondernemingen, terwijl de Richtlijn OHP gaat over oneerlijke handelspraktijken van een onderneming tegenover een burger. Ook anderszins is slaafse nabootsing niet geharmoniseerd.

De Hoge Raad verwerpt daarom het cassatieberoep van Simba en veroordeelt haar in de kosten van Hasbro.

Cassatieblog.nl

Share This