Selecteer een pagina

HR 8 juni 2018 ECLI:NL:HR:2018:856

Het hof heeft het databankrechtelijke begrip ‘creëren van gegevens’ niet te breed uitgelegd. Het hof heeft met het creëren van ‘inhoudelijke waarde’ klaarblijkelijk gedoeld op de creatie van de zelfstandige informatieve waarde die leidt tot het ontstaan van een nieuw element, en niet op het toevoegen van inhoudelijke waarde aan een reeds bestaand element door opneming in een databank. De investeringen die betrekking hebben op de totstandkoming van normgegevens zijn daarom terecht buiten beschouwing gelaten.

Achtergrond

Door het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:5061) is eerder in deze zaak geoordeeld dat er geen inbreuk op het auteurs- of databankenrecht van Pearson wordt gemaakt door tabellen en normgegevens van psychologische tests van Pearson over te nemen in een computerprogramma. In cassatie spitst de zaak zich nog slechts toe op het object van bescherming van het (sui generis) databankenrecht. Op grond van artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Databankenwet biedt dit recht bescherming aan de producent van:

(i) een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die
(ii) systematisch of methodisch geordend en
(iii) afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn, en
(iv) waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering.

De inhoud van deze wettelijke vereisten is nader uitgewerkt in de rechtspraak van het HvJEU. Voor zover relevant is over het eerstgenoemde vereiste bijvoorbeeld geoordeeld dat slechts van ‘zelfstandige elementen’ kan worden gesproken, als het gaat om elementen die van elkaar kunnen worden gescheiden zonder dat daardoor de informatieve, literaire, artistieke, muzikale of andersoortige inhoud ervan wordt aangetast (HvJEU 29 oktober 2015, zaak C-490/14, ECLI:EU:C:2015:735 Freistaat Bayern/Verlag Esterbauer). Verder is wat betreft het vereiste van een ‘substantiële investering’ door het HvJEU verduidelijkt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds investeringen die toezien op de creatie van gegevens, en anderzijds investeringen die toezien op het verkrijgen, controleren en/of presenteren van gegevens in een databank. Eerstgenoemde categorie investeringen komt niet in aanmerking voor (sui generis) bescherming, de laatstgenoemde categorie wel. De Hoge Raad grijpt deze zaak aan om een overzicht te geven van de aan deze uitgangspunten ten grondslag liggende Europese rechtspraak:

 “3.4.5 Het begrip ‘investering in de verkrijging’ van de inhoud van de databank moet aldus worden opgevat dat het duidt op de middelen die worden aangewend om bestaande zelfstandige elementen te verkrijgen en in deze databank te verzamelen, met uitsluiting van de middelen die worden aangewend voor het creëren van die elementen (zie onder meer HvJEU 9 november 2004, zaak C-444/02, ECLI:EU:C:2004:697 (Fixtures Marketing/OPAP), punt 40).

3.4.6 Het begrip ‘investering in de controle’ van de inhoud van de databank moet aldus worden opgevat dat het ziet op de middelen die worden aangewend voor de controle van de juistheid van de gezochte elementen, zowel bij de samenstelling van de databank als tijdens het functioneren ervan, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie in deze databank te waarborgen. De middelen die worden aangewend voor de controle in de fase waarin gegevens of andere elementen worden gecreëerd die vervolgens in een databank worden opgenomen, hebben daarentegen betrekking op dit creëren, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden bij de beoordeling of sprake is van een substantiële investering in het kader van art. 7 lid 1 Databankenrichtlijn. (HvJEU 9 november 2004, zaak C-203/02, ECLI:EU:C:2004:695 (The British Horseracing Board/William Hill), punt 34)”

Cassatie

In cassatie komt Pearson op tegen het oordeel van het hof dat de investeringen die Pearson aan het opstellen van normtabellen ten grondslag heeft gelegd, met name zien op het ontwikkelen en controleren van (de inhoudelijke waarde/deugdelijkheid van) het toetsingsmateriaal dat in de normtabellen wordt weergegeven – en derhalve op het creëren van data – en niet op de wijze van ontsluiting van dit materiaal, zodat geen sprake is van substantiële investeringen in de zin van de Databankenwet. Volgens Pearson zou het hof het begrip ‘creëren van gegevens’ daarbij (kort gezegd) te breed hebben uitgelegd, en ten onrechte hebben aangenomen dat het creëren van gegevens ook bestaande gegevens kan omvatten.

De Hoge Raad verwerpt de klacht. Anders dan Pearson betoogt, heeft het hof niet aangenomen dat reeds bestaande gegevens kunnen worden ‘gecreëerd’. Met het ‘creëren van inhoudelijke waarde’ heeft het hof (kennelijk) de creatie van zelfstandige informatieve waarde die leidt tot een nieuw element beoogd, en niet het toevoegen van waarde aan reeds bestaande elementen:

“3.5.2 Blijkens het slot van rov. 3.6.1 is het hof tot het oordeel gekomen dat uitsluitend de in de normtabellen opgenomen normgegevens, bestaande in de combinatie van drie elementen (aangeduid als range, schaal, categorie), kunnen worden aangemerkt als gegevens met zelfstandige informatieve waarde, en dus als ‘zelfstandige elementen’ in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder a, Databankenwet. Anders dan in onderdeel I (a) wordt betoogd, heeft het hof daarmee niet aangenomen dat ook bestaande gegevens kunnen worden gecreëerd. De normgegevens zijn naar het oordeel van het hof immers nieuwe zelfstandige elementen. Daarbij heeft het hof (in rov. 3.6.1) met het creëren van “inhoudelijke waarde” klaarblijkelijk het oog op de creatie van de zelfstandige informatieve waarde die leidt tot het ontstaan van een nieuw element en niet op het toevoegen van inhoudelijke waarde aan een reeds bestaand element door opneming in een databank. Voorts geeft het oordeel dat een combinatie van gegevens een zelfstandig element kan opleveren, gelet op de hiervoor in 3.4.4 (slot) weergegeven uitleg van het HvJEU, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en wordt dat oordeel in onderdeel II ook overigens tevergeefs bestreden (zie hierna in 3.6).”

Uitgaande van de vaststelling van het hof dat de normgevens aangeduid als ‘range’, ‘schaal’ en categorie’ kwalificeren als zelfstandige elementen, heeft het hof de door Pearson gestelde investeringen volgens de Hoge Raad terecht buiten beschouwing gelaten. Deze investeringen hadden immers betrekking op de totstandkoming van deze normgegevens, en komen daarin niet in aanmerking voor bescherming.  In het oordeel van het hof lag bovendien besloten dat slechts de resterende investeringen betrekking hadden op de “ontsluiting” (dat wil zeggen: presentatie in tabellen) van de normgegevens. Dat oordeel geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste opvatting en is niet onbegrijpelijk.

De overige klachten van Pearson kunnen evenmin tot cassatie leiden. Gelet op art. 81 RO wordt de verwerping van deze klachten door de Hoge Raad niet nader gemotiveerd.

Cassatieblog.nl

Share This