Selecteer een pagina

HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:390

De Databankenrichtlijn (DbRl) vindt geen toepassing wanneer een databank niet op grond van deze richtlijn wordt beschermd door het auteursrecht of door het recht sui generis. De richtlijn verzet zich er daarom niet tegen dat de maker van een dergelijke databank contractuele beperkingen stelt aan het gebruik ervan door derden.

Dit arrest is een vervolg op het arrest van 17 januari 2014 dat eerder hier is besproken in CB 2014-26. Kort samengevat gaat het om een geschil tussen luchtvaartmaatschappij Ryanair en PR Aviation, een bedrijf dat websites exploiteert waarmee consumenten vliegtickets van lowcost maatschappijen zoals Ryanair kunnen zoeken en boeken. Een deel van die vluchtgegevens ontleent PR Aviation aan de website van Ryanair. Volgens Ryanair maakt PR Aviation hierdoor inbreuk op het databankenrecht en het auteursrecht op de gegevens in haar databank. Daarnaast zou PR Aviation in strijd handelen met de gebruiksvoorwaarden van Ryanair, waarmee PR Aviation eerder akkoord was gegaan, omdat die commercieel gebruik van de gegevens verbieden.

In de procedure is al uitgemaakt dat de databank van Ryanair niet vatbaar is voor bescherming onder het databankenrecht of de auteursrechtelijke geschriftenbescherming. De vraag die in het vorige arrest van de Hoge Raad overbleef is of gebruikers van een databank, zoals PR Aviation, zich nog met succes kunnen beroepen op art. 24a Aw als het gaat om een niet door het databankenrecht of auteursrecht beschermde databank. Op grond van deze bepaling, overeenkomend met art. 6 lid 1 Dbrl, is het de rechtmatige gebruiker van een databank toegestaan om een databank te verveelvoudigen voor zover dit nodig is om toegang te krijgen tot en normaal gebruik te maken van een databank. Het hof oordeelde dat PR Aviation op grond van art. 24a Aw geen wanprestatie pleegde, omdat Ryanair deze voorwaarden niet aan het gebruik van die databank mocht verbinden.

In zijn arrest van 17 januari 2014 heeft de Hoge Raad vervolgens een prejudiciële vraag aan het HvJEU voorgelegd:

Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?”

Het HvJEU heeft deze vraag in zijn arrest van 15 januari 2015 (zaak C-30/14, ECLI:EU:C:2015:10, NJ 2015/303) als volgt beantwoord:

Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden uitgelegd dat zij geen toepassing vindt wanneer een databank niet op grond van deze richtlijn wordt beschermd door het auteursrecht of door het recht sui generis, zodat de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van de richtlijn zich er niet tegen verzetten dat de maker van een dergelijke databank contractuele beperkingen stelt aan het gebruik ervan door derden, onverminderd het toepasselijke nationale recht.”

Zoals verwacht stelde de Hoge Raad nu dan ook Ryanair in het gelijk:

“Uit het door het HvJEU gegeven, hiervoor in 2.1 vermelde, antwoord op de prejudiciële vraag volgt dat de klachten van onderdeel 2 van het middel doel treffen voor zover zij betogen dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het tot derden zoals PR Aviation gerichte verbod in de algemene voorwaarden van Ryanair – veronderstellenderwijs aangenomen dat deze voorwaarden tussen partijen van toepassing zijn – om gebruik te maken van de databank van Ryanair, nietig is.” 

De Hoge Raad bevestigt hiermee dus dat – in de woorden van A-G Van Peursem – “producenten van databanken die niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke of databankenrechtelijke bescherming meer wegcontracteervrijheid hebben tegenover gebruikers van die databanken dan producenten van databanken met bescherming volgens de Richtlijn. 

PR Aviation voerde nog aan dat de gestelde prejudiciële vraag zinloos was, omdat tussen partijen al vast zou hebben gestaan dat de databank van Ryanair auteursrechtelijk was beschermd op grond van art. 10 lid 3 Aw. Met verwijzing naar de uitleg van A-G Van Peursem (2.3-2.5) wijst de Hoge Raad dit betoog van de hand. Deze uitleg komt er – kort gezegd – op neer dat het oordeel van de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest dat de databank van Ryanair óók geen geschriftenbescherming geniet, maakt dat de auteursrechtelijke grondslag van de baan is. Aan de door het hof gehanteerde vaststelling dat niet in geschil is dat de databank van Ryanair een databank is in de zin van art. 10 lid 3 Aw komt, anders dan PR Aviation betoogt, geen betekenis toe. Het hof heeft dit alleen gehanteerd in zijn inmiddels gebleken foutieve uitleg van art. 24a Aw. 

Geen kostenveroordeling art. 1019h Rv

Tot slot wijst de Hoge Raad het verzoek tot veroordeling in de volledige proceskosten ex. art. 1019h Rv af. De Hoge Raad ziet hiervoor geen grond, omdat het in cassatie gaat over het oordeel van het hof dat PR Aviation geen wanprestatie heeft gepleegd tegenover Ryanair. De grondslag van dit oordeel betreft geen recht van intellectuele eigendom. Hierbij maakt het niet uit dat partijen zich over en weer hebben beroepen op argumenten ontleend aan rechten van intellectuele eigendom.

Cassatieblog.nl

Share This